zaterdag 27 februari 2016

Snebbetje en een pinguinpaartje





Met stofblik en veger ruimde Kees  scherven, humus en plantenresten van de verongelukte geraniums op. Poes had er weer  een bende van gemaakte. De bloemen moesten overgepoot worden.
In de keuken was Corrie  met  het ontbijt aan de gang: eitje, appeltje, beschuit, boterham met kaas, thee en vruchtensap.
Hij ging de tuin in. Buiten was het al behaaglijk. Met een schepje verzamelde hij hier en daar in een bloemperk wat aarde. In gepeins verzonken begon hij in de grond te woelen. Een paar pantoffelbloemen en vergeet-mij-nietjes verloren hun houvast en evenwicht. Hij dacht aan Snebbetje van Jenny  een pop in  klederdracht, die op een dag zoek was.

Overal in en om het huis werd een speurtocht op touw gezet.  Vader verdacht Menno, die wel vaker stomme dingen deed. Jenny meende dat  haar oudste broer de pop ergens verstopt had, omdat hij afgunstig was. Moeder suste  ’t rumoer. Misschien had Jenny haar Snebbetje gewoon ergens laten slingeren. Ook als je jong was vergat je wel eens wat.  En mogelijk pakte Aaltje van de buren Sneb stiekem weg.
Snebbetje had bloedkoralen om haar hals,  vlechten in ’t haar, droeg een floddermuts, een kraplap en een zwart jakje met daaronder een wijde baaien rok met twee onderrokken.
Hoe en wat dan ook; de pop dook niet meer op en werd vergeten.

Maanden later was wachtmeester Kriele aan het onkruid wieden in zijn trapeziumvormige voortuintje aan De Langeslag. Die tuin bestond voornamelijk uit armetierig gras met aan de straat twee driehoeken waarin een sneeuwbes, twee pioenrozen en  een Goudenregen groeiden.
Bij het huis was een  heel smalle strook onder het erkerraam. Daar zocht hij een geschikte plek voor wat pootgoed- afrikaantjes, goudsbloemen en  viooltjes. Toen hij een schop in de grond stak, raakte die iets van kleren.
Snebbetje was gevonden. Iemand had haar daar begraven. Het was bizar. Dat kon alleen Kees gedaan hebben, dacht Kriele. Die jongen deed meer rare dingen. Trok spinnen de poten uit, bouwde van karton en stukjes hout miniatuur boerderijtjes in de achtertuin bij de kippenren en stak zijn creaties daarna in brand. Kriele pakte zijn gummiknuppel, nam zijn oudste zoon over de knie en deelde verwoed een paar stevig tikken uit.

Corries stem klonk van ver, of hij kwam. Hij liep terug, duwde de  nieuwe aarde voor de geraniums stevig aan en zette de  bloempotten achter het raam. Ze had zich nog niet opgemaakt, zag er loom, als een rozig slaperig muisje uit en had tevreden geslapen.
Ze dronken thee en aten. ‘Is je ei  hard genoeg?’
‘Nee, ik hou wel van een beetje zacht, zo net tussen in, een beetje op de grens!’
‘Je kon wel eens met mij naar Lidia gaan. Die school van jou begint over dik drie weken pas en met Wouter, haar man, kun je vast wel door één deur. Anders gaan we  een keer naar je  broer Menno en zijn vrouw in Ossenzijl. Ik wil  wel zien hoe ze daar wonen en hoe zo’n klein schooltje eruit ziet.’
‘Het  is Oldenzijl en niet Ossenzijl.  Dat ligt in de kop van Overijssel.  Oldenzijl ligt bijna aan het eind van de wereld.
Het Onderwijs- ondersteund personeel begint eerder, dat weet je. De conciërge moet dan ook op school zijn.  Dus we hebben nog maar twee weken, maar Ik wil best mee naar die kwebbelkous van jou in Terwolde als ik je daar plezier mee doe,. Wat gaan  we vandaag trouwens ondernemen. Zullen we een stuk  fietsen?’
‘Goed, gaan we naar  park De Hoge Veluwe of het Uddelermeer.’

De ontbijtspullen bleven staan, fietsen kwamen uit de schuur. Even later reden ze langs paleis het Loo richting Hoog Soeren via Radio Kootwijk, Hoog Buurlo en Oostdorp, sloegen bij de Apeldoornse weg linksaf de kant van Hoenderloo op naar de ingang van het Park.  Daar  ribbelden hun fietsbanden over een paar wildroosters naar de Houtkampweg en Kronkelweg waar het Kröller- Mϋller museum ook ergens te vinden was. Ze wandelden in de beeldentuin. 
Vooral Le Jardin d ’email door Jean Dubuffet, een grote witte IJstuin met  grillige zwarte lijnen en uitstulpingen maakte indruk op Corrie. Het was een soort winterse Hof van Eden waarin zij hand in hand als een pinguïnpaartje konden ronddwalen. 
Ze wandelden lange tijd tussen sculpturen die je overal en onverwacht en vanuit velerlei perspectief op gazons en half verscholen tussen bosschages mocht aanschouwen. Ze namen koffie met appeltaart op het terras van Monsieur Jacques en reden daarna langs de Wildbaanweg dieper het park in, gingen ergens een smallere zijweg in.  

En waar het stiller, woester en ongerepter, langs een fietspad dat ze  hadden genomen, was geworden, remde Corrie,  Het werd tijd voor een time-out. En er was daar kans om herten, reeën en konijntjes te bespieden. Ze was wat moe van het fietsen.
Met een kettingslot werden de fietsen veilig met elkaar verbonden aan de kant gezet. Ze liepen een wildernis in van heide,  verspreide groepjes vliegdennen en eenzame jeneverbessen. Wild liet zich niet zien. Het was intens stil. Wanneer je heel goed luisterde kon je het gras horen groeien dat de hei  langzaam verstikte 
Op een van de plekken waar de heide  door pijpenstrootjes belaagd werd en al bijna helemaal vergrast was, gingen ze zitten. Corrie strekte zich lui uit, keek aandachtig naar de blauwe lucht en de eenzame wolkjes van schapenwol en zei ; ‘ze bewegen haast niet, misschien slapen ze!’
De vingers van haar linkerhand scharrelden door ‘t  gele zilvergras in zijn richting. Ze legde z’n hand in de glooiing van haar buik die  met haar ademhaling op en neer deinde. Dat wild  bespieden en dat moe zijn, waren maar smoesjes, er stond iets anders op het programma. Na Vlieland was ze onverzadigbaar geworden.
  © c.u.
vervolg op  Allegro vivace

donderdag 25 februari 2016

Allegro vivace




Het grind kraakte. Corry kwam thuis.
‘Sorry Kees, het was zo gezellig bij Lidia, we hebben helemaal niet op de tijd gelet. Wat heb je gedaan, gelezen! Al gegeten? Zal ik koffie zetten of drinken we iets.’
Ze ging op z’n knie zitten, duwde zich zacht tegen hem, gaf gulzig  een zoen.
‘We hebben gekletst over vroeger, onze klas en Ciska. Ik ben zo blij dat ik je heb en zij jou niet kreeg.’
Ze gleed van zijn schoot, keek vragend: ‘Wijn?’
‘Is goed.’ 
Ze verdween uit beeld, kwam terug met fles een Rioja Claret…., glazen, zoutarme pinda’s, borrelnootjes en blokjes kaas, genoeg voor een heel weeshuis.
‘Kom gaan we gezellig op onze Gelderlandbank zitten.’  Ze schonk in, snoof de geur en nestelde zich in de kussens.
‘Met vroeger ben ik ook bezig geweest,’ zei hij. ‘Weet je van die tijd dat mijn heup kapot ging, ik met een stijf been liep en die beugel droeg. Oh, nee toen zat jij nog niet bij ons op school, dat is waar ook.  Dan moeten we het daar niet over hebben.

Met jou kwam er onrust. De jongens werden gek en alle meiden jaloers. Ik deed of ik je niet zag, zat niet achter je rokken, zoals Karel, Gert en de anderen die zich aanstelden. Voor jij kwam fantaseerde ik nog wel over Cis en Lidia. Dat was toen finito, ze trokken mijn blik niet meer. Ik was alerter, had het gevoel alles te kunnen. Stiekem had ik je in  m’n dagdromen op mijn netvlies’
Corry glimlachte, dronk wijn en zei: ‘Op een dag bracht de post een brief waarin je officieel vroeg of ik verkering met je wilde.’
 Mijn moeder zei:.’ Wat krijgen we nou, een brief voor jou!’

Op mijn zolderkamer maakte ik hem open. Je schreef dat we nog een beetje jong waren, we eerst onze diploma’s  gingen halen, maar dat we elkaar veel ruimte konden laten. Antwoord terug schrijven hoefde niet. Je sprak tijd en plaats af waar we onze verbintenis konden bespreken: Bij de Rozenhoflaan halverwege onze dorpen op zondagmorgen half elf.’ 
Ze nam nog wijn en schonk die van hem bij.
‘Die Kees dacht ik, wat een malle jongen en  ik vond het helemaal spannend.  Nou en daar ging ik de volgende zondag op mijn fiets richting Heerde. 
Thuis had ik niks verteld. Het was stil onderweg. Toen ik bij de Rozenhof kwam, was je er nog niet. Ik ging op het hek van een weiland zitten. Vogels floten, het blad aan de bomen ritselde. Het was aangenaam fris.

Er kwam een auto langs; de man achter het stuur keek nog  naar mij achterom toen hij in de bocht verdween. Hij zal wel gedacht hebben wat doet dat kind daar zo alleen!
In de verte  blafte een  waakhond. Wachten duurt lang en  je krijgt twijfel, heb je die brief goed gelezen. Gelukkig kwam je er  aan, stapte af, gaf een hand. Dat was  gek. Op school gaven we elkaar geen handen.
We lachten schuw naar elkaar en zeiden domme dingen die evengoed ergens op konden slaan.
Je zei: ‘Wil je met me gaan, Corrie!’
En ik lachte: ‘Daarvoor ben ik hier toch.’
‘We moeten niet bij dit hek blijven staan. Zullen we een eindje samen omfietsen.’
‘Ja goed,  ze zien ons hier en dat geeft geklets. Dan komt mijn moeder het te weten’
‘Die auto heb ik wel gezien, die was van Stoppel, de enige taxi bij ons in het dorp.’
Kees schonk de glazen op de bijzettafel vol, trok haar vertederd tegen zich aan.
‘Verzin je dit nu allemaal, Cor, weet jij na al die tijd precies wat we toen zeiden en deden?’
‘Ja lieverd, het staat in mijn geheugen gegrift.’
‘Dat meen je niet, je verliest altijd je boodschappenbriefjes, je schrijft adressen verkeerd, post je brieven te laat of helemaal niet.’   
‘Nee ben je gek, ik schreef alles in m’n dagboekje en dat heb ik later  vaak overgelezen, ik heb alles uit het hoofd geleerd, nou goed.

We fietsten een stuk terug, namen rechtsaf de Vijfpotenweg, toen de Beukenlaan. Daar stonden we bij de afslag naar de Holleweg een poos stil, de fietsen tussen ons, we kusten voorzichtig onhandig, reden daarna via de Belvedèreweg naar de Dellenweg. 
Appelmans van Duits bouwde er in die tijd zelf een huis. Hij was aan ’t werk, foei op zondag notabene. Hij zag ons en zwaaide, jij wou nog een praatje met hem maken, maar ik zei, ben je betoeterd, dan weten alle leraren morgen dat wij iets samen hebben. De Dellenweg zijn  we langzaam, al slingerend afgefietst, soms stonden we haast stil.  
 Direct na de spoorwegovergang op de Hoofdstraat pakten we de Paasvuurweg die in de buurt waar ik woon langs het spoor loopt.   
Ergens In de Stationsstraat namen we afscheid. Je wou weer zo’n mislukte kus geven, maar dat leek me niet goed. Stel je voor dat een kennis van mijn moeder of een van mijn zusjes het zagen. Dan had je de poppen aan het dansen.’
Kees grinnikte, sloeg een arm om haar heen en  zoende haar diep  overtuigend en foutloos.  Hun tongen stoeiden. 
Ze maakte zich los en zei; ‘Maar vertel  nu eens over dat been van je! Ik heb je nooit zien strompelen.’
‘Dat is maar goed ook! En daar hebben we nu geen tijd voor.’    
Z’n handen schoven onder haar trui  over een zacht heuvellandschap,  draaiden speels aan knopjes. ‘Even op de goeie golflengte afstemmen, eens kijken of er leuke muziek is.’
‘Kom’,  zei Corrie, zoenend en likkend als een speels hondje trok ze hem mee. In een wanorde van kleren lagen ze op het slaapkamer bed, schoven naadloos in elkaar als twee puzzelstukjes; glissando, rustig langzaam, andante, het adagio, van zoenen, grijpende en strelende handen, overgaand via een allegro vivace en naar het eind presto, fortissimo, staccato alles in een klaterend feestelijk 
slotakkoord.



Na een diepe onbekommerde slaap, haast een narcose werd Kees wakker, Corrie sliep nog, een dijbeen om hem heen geslagen. Ze ademde met zachte geluidjes, het spinnen van een poes. Hij keek op de wekker. Het was heel laat, zelfs voor een zondagmorgen. De deur naar de woonkamer stond open, de gordijnen dicht, op tafel halfvolle wijnglazen en op de grond een omgekieperd bakje met nootjes. In de vensterbank had de kat een bloempot omgegooid, scherven en potgrond lagen op de grond.
©c.u
vorige aflevering    Bureaudienst

maandag 22 februari 2016

Bureaudienst




opperwachtmeester M of P

De telefoon rinkelde. Het was Gerbrand Bakker recherche Groningen. Het ging om arrestant  Karel Mosterd die afkomstig uit H. kon zijn. De man legde tegenstrijdige verklaringen af, beweerde journalist en verslaggever te zijn, zwierf door  stad en land en had verdachte spullen in zijn bagage.
‘Er woont hier een ouwe Mosterd,’  wilde Peter onderbreken, maar Bakker ratelde door.
‘Hij zegt dat hij een  reisverslag schrijft  voor wandelaars die buiten de gewone paden willen..  Die meneer Mosterd begon in Den Helder, daar is een marinebasis, vervolgens is hij bij de Vliehors geweest, het militaire oefenterrein van de Vliegbasis Leeuwarden en in Loppersum heeft hij zich verstopt in de laatste wagon van een militair transport, dat kan geen toeval zijn. Hij was even bij de Eemshaven. 
De kerel lijkt onschuldig, zegt vreemde dingen, maar hij houdt zich dom. Hij leest boeken in de vreemde taal.’

Melitsie hield de telefoon wat van z’n oor dat  gloeide. Voor een man  uit  het Noorden was die beller  lang van stof. Natuurlijk  las Mosterdman in de cel boeken, dacht Peter. Die verslaggever moest  wel een van de kinderen van boekhandel en uitleenbibliotheek Mosterd in de Hoofdstraat zijn. 
Dat kleine zaakje, meer een pijpenla, tussen het huis van dokter Soldaat en Slagerij Uit de Bosch en tegenover hotel Hunze. Het was een winkeltje waar tevens schrijfbehoeften verkrijgbaar waren. Mosterd verkocht ook vulpennen, potjes inkt, schrijfblokken en kleurpotloden.
Hij legde de hoorn op het schrijfblad, naast het rapport van die al 20 jaar vermiste jongen.
Van ver ging  de politieman uit de Martinistad net hoorbaar verder. Uit het gebabbel viel op te maken,  dat ze op het hoofdbureau in Groningen wilden weten of hun arrestant  in H strafbare feiten had gepleegd, ook waren gegevens  van de Burgerlijke Stand welkom.
‘Wij  zoeken het uit, nemen contact op!’

Hij legde de hoorn op de haak, zuchtte,  keek naar de ingelijste foto tegenover hem. Daar stond  hij op het voetbalveld achter het Van Meurspark met zijn collega’s Jan Hartogsveld, Dirk Panter en Lodewijk Kriele. Misschien was er Oranjefeest geweest en hadden zij de orde moeten handhaven. 
Ze waren nog jong daar. Panter was helemaal een broekje. Jan had promotie gemaakt naar Leusden,  Kriele solliciteerde later in Leeuwarden bij de verkeerspolitie. Alleen Dirk was hem trouw gebleven, die nam  over een uurtje z’n bureaudienst over.

Hij  stak een sigaret op, nam het dossier Smolders weer ter hand, liet z’n oog langs de zinnen glijden. De fiets van Gert was nooit gevonden. Hij en het meisje Ciska waren nog gesignaleerd in de Mussenkampsteeg en op de Zuppeldseweg.   
Een getuige had omstreeks die tijd een groene personenauto merk Chevrolet  over de Molenweg zien rijden en iemand zag een Dodge of Oldsmobiel. Dat was opvallend, want het aantal  plaatselijke auto’s was in die tijd  nog op de vingers van een paar handen te tellen.  Er was  ook melding gemaakt van het luid en ongewoon langdurige geblaf van een hond, of honden in het Hoornerveen. 
Tenslotte dacht iemand die Eper fotograaf van Ritsma gezien te hebben. Die was soms in de vooravond op pad om ergens babyfoto’s te maken of een statieportret van een jubilerend echtpaar, maar dat kon een andere dag  zijn geweest.
Hij schudde het hoofd, waarom had Kriele van dergelijke flauwekul aantekening gemaakt.

De deur naar de gang kraakte; de jonge Panter die nu ook niet meer zo jong was, kwam binnen, groette, hing pet, uniformjasje en koppelriem aan de kapstok en ging tegenover hem zitten. Melitsie schoof het notitieblok naar hem toe.
‘De politie van Groningen wil inlichtingen omtrent een arrestant die hier gewoond moet hebben, wil je dat verifiëren en als je tijd overhebt zou het goed zijn als je die geschiedenis van  die vermiste buurjongen van onze oud-collega Kriele doorneemt.’ 
Hij  stond op, trok z’n jas aan, keerde zich in de deuropening om, wees naar de opengeslagen map en zei: ‘Dat onopgeloste verhaal is door de vondst van lichaamsresten bij de vroegere Koerberg weer actueel.’

©c.u.
            Vervolg van        Een vermissing