dinsdag 12 juli 2011

Zwitserse Strooikaas

lees eventueel eerst voorgaande aflevering


De volgende morgen was ik vroeg uit de veren Na een onrustige nacht liep ik rond half negen naar m ’n  school in de Pelsterstraat.
Ibbeltje en Annie hadden nog door m ’n kop gespookt en benedendeks had ik wat gesleuteld zullen we maar zeggen.
Het was een prachtige dag. Buiten rook het naar koffie en limonadesiroop. Met mijn tas met boeken en tussen – de – middag – brood liep ik daar nu ergens tussen de Petrus Camperssingel en de Oosterstraat. Brood met een haast onzichtbaar laagje jam en Zwitserse strooikaas van het merk Geska. Dat was een soort poeder van scherpe geitenkaas.

Mijn moeder was extreem zuinig, een tik die ze tijdens de oorlog opgelopen had. Er ging maar heel weinig op een boterham en met zo’n Geska busje had de hele familie een maand lang broodbeleg. De jam krabde ze met het tafelmes weer van het brood zo terug de pot in.
Ik had altijd van die stuifkaas op m’n brood. Als ik gulzig een hap nam, kwamen die fijne korreltjes achter  in  keel en neus, en verslikte ik me of moest ik niezen.
Vanuit de Oosterstraat draaide een vrachtauto met biervaten het Damsterdiep op. Die was aan weerskanten hoog geladen met opgestapelde  houten biertonnetjes met ijzeren banden. In het midden was achteraan een gangpad vrijgelaten. Daar zat of stond bij de laadklep een jongen van een jaar of tien.
Op het moment dat de auto de bocht nam en daarna over de kinderkopjes of kasseien van het Damsterdiep langs de Bushaltewachtkamer van de Damster Autobus Maatschappij denderde, vielen de bovenste vaten tegen en op het hoofd van de jongen die het uitschreeuwde; zijn gezicht verwrongen van  onbegrip schrik en pijn. Daarna werd hij bedolven onder de tonnen. De wagen reed verder. De chauffeur had niks in de gaten.

Later op school kon ik dat gezicht maar niet uit m’n hoofd zetten. Bij de les was ik niet, maar dat was ik gewoonlijk niet.
Meneer Zwart, de docent Nederlands, dribbelde nerveus voor de klas heen en weer en wilde ons stijlfiguren en vergelijkingen bijbrengen. Hij gebruikte voorbeelden als:’Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten’, van  Willem Kloos, en ‘Een zee van Liefde in droppen uit te gieten, zacht, Eén voor één – zie daar mijn heerlijk pogen….’uit het eerste  Mathilde -  sonnet van de jong gestorven dichter  Jacques Perk.
Ik vond het maar stom van Zwart. Hij had beter gemakkelijker voorbeeldmateriaal kunnen nemen. En die Mathilde! Het mocht wat. Ze kon de boom in; een hoge populier misschien.
Mijn ogen dwaalden naar Ibbeltje die in de voorste rij zat te smoezen met haar kleefvriendin Elsje.  Ze had me geen ogenblik een blik van haar bruine ogen gegund, Ibbel. Aan niets was te merken geweest dat ze gisteren met mij zo intiem koffie had gedronken. Ze had toch minsten even naar me kunnen lachen.

Meneer Zwart zwalkte als een stuurloos schip  voor de klas heen en weer, kalkte wat op het bord en zei of vroeg dan met  trillende stem; ‘ De liefde wordt vergeleken met de zee…..,begrijpen jullie wel, kijk dat bedoel ik nou! En hij hakkelde nog iets van dat die Kloos een God was en daarna werd ie boos, die sukkel van een Zwart omdat Joop achterin de klas luidruchtig begon te hoesten.
Hij moest de klas uit van Zwart en ondertussen zat ik me af te vragen hoe  het effect  was van een houten biervat met ijzeren stroken op het hoofd van een kleine kwetsbare jongen.
© c.u
 vervolg van: Eerst Tiktakthee drinken even terug scrollen dus



vrijdag 1 juli 2011

EerstTiktak koffie drinken

Groninger kustvaarder

lees eventueel eerst voorgaande aflevering

Ze stond  met een ruk op. Keek naar haar schoenen, zei:’je hebt een gat in mijn nylon kous gemaakt en ik ga  weg. M ’n trein komt zo.’ 
Voor ik  ook maar iets terug kon terug stotteren, was ze al bij de deur naar het perron, Ibbeltje.  Ik had  haar kousen kapot gemaakt! Dat was me daar even een staaltje van feitenverdraaiing.’Vrouwen zetten de wereld op hun kop’,zei mijn vader soms, als hij in een twistgesprek van moeder weer verloor. Verward roerde ik in het bijna lege koffiekopje. Het was toch wel een mooi meisje, die Ibbel. Dat was me in de klas nooit zo opgevallen. Maar daar zat ze schuin ergens vooraan en kon ik haar donkere ogen niet zien.  Ik liep naar het buffet en vroeg wat de schade was.
’ Twee koffie; dat wordt dan 90 cent, meneer,’glimlachte  de ober. Hij liet de kassa rinkelen.

Over het trottoir liep  ik langs het busstation naar de Herebrug. De blote meid daar was   uit steen gehouwen, geen brons of koper. Dat was te kostbaar geweest voor de Stad. Ze had flinke dijen en borsten; daar was niet op bezuinigd. Ik ging langs het Zuiderpark, de Oosterbrug en de Veemarkt naar de Trombrug en stak daar het water over. Ibbeltje spookte door mijn hoofd; aan Annie dacht ik niet meer. 
In de Trompstraat liep ik een fietser omver. Die begon te schelden:’Kist nait oet tien doppen kieken tegen, Stòvel, das  t’r bist!’ 
Hij stapte weer op en ik dagdroomde mijn weg voort naar de Trompstraat waar ik geboren was  en waar mijn vader ooit een garage met auto’s en  autobussen had gehad. Op de Winschoterkade stond  ik een tijdje  te kijken naar de schepen in de Oosterhaven. Gelukkig had Ibbeltje mij niet gevraagd of ik behalve suikerzakjes nog meer verzamelde. Groninger kustvaarders en vliegtuigen uit WOII had dan kunnen noemen. Het was toch een beetje gek dat iemand van 19 nog plaatjes van zulke dingen spaarde en in een schriftje met gluton vastkleefde.


Voor ik de  lange Petrus Camperssingel opliep, kocht ik  bij Bakker Brongers  een koffiebroodje.  Tijdens mijn spijbelen eerder die dag had ik maar rare zaken over de stamboom van mijn familie gelezen. Ik stamde af van Harm Mulder en Sjoukje Velthuis. Zij liepen op een avond na een hele dag werken op het land van Harkstede naar het  gemeentehuis van Slochteren om daar te trouwen.  Hij was boerenknecht en zij dienstmeid te Scharmer. Ze vertelden de trouwambtenaar dat ze voor de voltrekking van ’t huwelijk een kind geteeld hadden van het vrouwelijk geslacht, genaamd Hillegien en Harm  zei ook nog dat hij soldaat geweest was, zodat niets hun huwelijk in de weg stond. Mooie familie had ik. 
In de Dirk Huizingastraat rook ik de geur van de  Tiktak koffiebranderij. Daar had ik natuurlijk ook een suikerzakje van. Die had ik geruild tegen een raar zakje met het opschrift:’ U hebt het Bus - kruid  niet uitgevonden, maar misschien hebt u wel een ander idee!’
Ik sloeg een hoek om, was in de Prof Wiersmastraat. Toen ik het  saaie  portiek  van de veel te kleine flat waar ik woonde inliep dacht ik aan Annie en ik realiseerde me opeens dat ik mijn fiets bij het Hoofdsstation had laten staan.
©c.u
 wordt vervolgd voor diegenen die dit nog niet eerder lazen