donderdag 28 april 2011

Een mislukte afrekening


Het moet 1944 geweest  zijn, in de voorzomer. Oorlog, de wereld was donker, letterlijk en figuurlijk. Nergens licht en ’s nachts mocht je niet buiten.
We woonden in ’t plaatsje D, een onschuldige kruimel op de Noord –Veluwe. In het begin van de nacht werd er met jachtgeweren en karabijnen op onze zijdeur gebonkt. Er klonken stemmen in steenkolenduits:’Machen Sie auf und sofort.’ 
Klaar wakker we allemaal, behalve ons babyzusje. Mijn zus en ik stonden bovenaan de steile trap die in een klein halletje bij de belegerde deur uitkwam. Mijn moeder  die hoogzwanger was van mijn toekomstige broer stond halverwege en bibberde:’Mein Mann ist nicht zu Hause’. Dat was niet waar: vader liep door het huis.
Buiten werd nu in het Nederlands gevloekt vergezeld van een nieuwe roffel op de deur. Ze wilden naar binnen . Moeder deed niet open. Ze zei:’Ik weet niet waar mijn man is en jullie maken de kinderen wakker.’ 
‘Dat was gelogen,’schreeuwden ze.

Intussen wist mijn moeder heel goed dat haar man naar het achterhuis was om daar te ontsnappen. We woonden in een voormalige bouwvallige  boerderij die omgetoverd was tot benzinestation annex chauffeurscafé .  Links achterin waren twee slaapkamertjes voor overnachtende gestrande chauffeurs. Daar klom  ons Pa via een raampje naar buiten en vluchtte langs sluipweggetjes achter de huizen van het dorp.

Wie waren die kerels! En wat moesten ze. Behoorden ze tot de Landwacht of waren ’t lui van de SD of de Sipo; de Sicherheits Polizei. Hoe dan ook; ze hadden boze plannen.
Weken  geleden had mijn vader hen gedwarsboomd. Landwachters – een soort Duitsgezinde hulppolitie- hadden toen de motorfiets van onze roodharige buurjongen, Jo  Sijnave, van de overkant gestolen. Gevorderd heet zoiets.  Die mannen kwamen uit Elspeet of Hierden.  Het waren gewoon landverraders uit de streek.

Jo was de zoon van een Belgische vluchteling uit de Eerste Wereldoorlog. Die had in D een boerin getrouwd en was een fietsenzaak begonnen. Zijn zoon kreeg voor z’n verjaardag een motor. Mijn vader vond dat sneu. Die motorfiets moest teruggehaald worden. Hij kwam achter de identiteit van de dieven en reed met zijn tot vrachtautootje omgebouwde A- Ford voorbij Nunspeet naar Hierden. Overblufte daar  de motordieven met de mededeling dat hij het ding kwam terughalen en als ze niet wilden dan zou hij naar hun commandant of de politie gaan om eens een boekje over hen open te doen; dat ze hun uniform en jachtgeweer misbruikten voor eigen gewin. Hij kreeg de motor mee terug, maar ze waren beledigd en boos.

En nu stonden ze met een paar helpers voor onze deur om wraak te nemen. Op z’n minst wilden ze hem eens overtuigend in elkaar slaan en een worst case scenario kon zijn dat ze hem met een schot hagel naar de eeuwige jachtvelden zouden blazen.
Intussen sloop mijn vader achter de gereformeerde kerk en café Hoogordel langs naar het huis van veldwachter Rimmel. Die maakte hij wakker met de boodschap dat hij ongewenst bezoek had. Rimmel gaapte en zei:’Dan gaan we maar eens vragen wat die kerels willen. Hij trok z’n uniform over zijn nachtkleren aan en gaf mijn vader een politiepet en een lange uniformjas. Samen liepen ze over de hoofdweg, de Zuiderzeestraatweg naar het benzinestation. De bezoekers waren er nog. Ze liepen rond het huis.

Wat voor de donder hier wel aan de hand was, wilde Rimmel weten en of hij eventjes hun papieren, hun Ausweis mocht zien. Daar hadden ze geen zin in en hun verhaal was onduidelijk.
Rimmel zei dat ze zich schuldig maakten aan huisvredebreuk, dat hun commandant het daar vast niet mee eens was en dat ze beter op konden hoepelen.
Al die tijd stond die tweede  gelegenheidspolitieman erbij, hield zich wat afzijdig en keek hoe de motordieven mopperend het veld ruimden.
Wij zaten op de overloop, keken naar de deur, hoorden de stemmen en moeder troostte ons jongste zusje dat van de herrie en weeromstuit was gaan blèren.
De details van de ongewone politiestunt hoorden we stukje bij beetje pas veel en veel later, want volwassen mensen waren vroeger niet bijzonder mededeelzaam tegen hun kinderen.

dinsdag 26 april 2011

Toen het stelen van een fiets nog een heldendaad was



Het Verhaal van Arie de Onderduiker
 
Het was in de laatste weken voor de Bevrijding. Dolle Dinsdag was geweest. Naast het huis zat ik aardappels te schillen. Een werkje dat ik wel graag deed. Op straat spelen durfde ik niet.  Regelmatig vlogen Spitfires, Hurricanes en Mosquito’s laag boven de bomen langs de weg. Die vliegtuigen schoten soms op alles wat er bewoog.
Tegen de muur stonden twee mooie fietsen. Ze waren van twee Nederlands - Duitse militairen. Die waren op weg naar vrouw en kind in West - Nederland en ze aten binnen in ons café een boterham Op die fietsen zaten koffers en fietstassen puilend uit van de lekkernijen en cadeautjes voor thuis. De aardappels draaiden rond in mijn vingers en ik mikte ze in een pan water bij mijn voeten.
Op eens verscheen Arie van de Dokter. Hij reed op een fiets met houten banden en een grote bagagedrager voor het stuur.

‘Van wie zijn die fietsen met echte luchtbanden,’vroeg hij
'Er zitten in het achterzaaltje een paar kerels van de S.A. of W.A. Het zijn twee Hollanders. Ik weet niet welk soort.’
’Sicherheits Abteilung’, mompelde de houtenfietsbandeneigenaar.
Arie heette hij niet. Dat was een schuilnaam Hij was onderduiker en woonde bij onze huisdokter op het landgoed Klarenbeek.
'Ga eens voor kijken, in de bocht bij Akkerman hebben ze een Moffen – auto in puin geschoten.’
Ik holde naar de straat, keek in de richting Elburg;de weg was leeg, er fietste een boerin en in de bocht bij Compagne reed misschien een auto verder was er  niks te zien.

Teruglopend naar mijn aardappels, zag ik nog net hoe Arie op zo’n mooie echte fiets het Zwarte pad achter ons huis opreed. Zijn eigen krakkemikkige houten transportmiddel stond keurig naast het andere rijwiel.
In paniek rende ik naar de keuken en zei tegen mijn moeder: ’Arie heeft een Duitse fiets gestolen.’ Ze trok wit weg. Ze zou vader waarschuwen.
Magda ons dienstmeisje, deed haar schort af en riep; ’Ik ga naar huis, straks gaan die kerels schieten.’
Ik moest bij huis weggaan. Dat deed ik. Maar na een poosje werd ik toch nieuwsgierig of onze gasten al weg waren.
’Ga ergens anders spelen,’ had m ’n moeder gezegd. Maar spelen doe je niet op bevel.
Toen ik door een gat in onze heg het erf opliep zag ik mijn vader met de beide SA-ers. Ze hadden hun geweren ontgrendeld en een van hen schreeuwde aldoor;’Waar is mijn fiets!’
’Hé, jongeman, jij daar, heb jij misschien iemand met een fiets gezien?’
’Nee nee, meneer’, stotterde ik braaf.
Die kerels waren razend en ze konden de gekste dingen doen. Het zag er allemaal niet best uit maar tenslotte stapte een van hen op de bagageloze fiets en vertrokken ze richting Nunspeet. En Arie zag ze vanuit de verte vertrekken, want hij kwam terug uit Elburg en reed net voorbij Akkerman en de beschoten auto die er niet was.

De volgende dag liet hij cadeautjes brengen: lucifers, kaarsen, brood, echte pindakaas en eau de cologne, een lekker geurtje voor moeder en ’t bange dienstmeisje.
Een tijdje later, ons land was min of meer bevrijd, haalde Arie nog zo’n stunt uit. Hij moest voor dokter Zwart de auto ophalen. Die dokter had zijn wagen in een hooiberg bij een boer verstopt. Het was een DKW. Deutsche Kraft Werken betekenden die letters Dat was toentertijd een bekend merk auto. We noemden zo’n pruttelend autootje smalend: Duitse Kinderwagen. Arie ging er heen met zijn ingeruilde fiets en begon aan het hooi te trekken om ook de auto te bevrijden.
Plotseling gleed er een achttal tot de tanden gewapende Duitse militairen van het hooi. Ze zeiden tegen onze verbouwereerde held dat ze zich wel wilden overgeven maar niet aan de Engelsen of Canadezen. Nee, ze zouden hun wapens inleveren bij het Nederlands Verzet, de Binnenlandse Strijdkrachten. Arie zei ze dat hij het Verzet was. Hij kreeg hun revolvers, geweren en handgranaten en fietste even later met volle fietstassen door de polder naar het dorp en toonde ons trots zijn buit. De soldaten en de auto werden later gehaald.

April - Mei 1945; het waren andere tijden en het stelen van een fiets was nog een heldendaad. Met Arie liep het slecht af. Na de oorlog volgde hij een opleiding tot piloot in het verre Canada en op zijn eerste solovlucht verongelukte hij.
c.u.


maandag 25 april 2011

er is een hoekje af



Groeten uit Gouda

Je kopje is heel mooi
en ook een tikkeltje antiek
Dat blonde haar door
een stille wind bewogen

En dan die  diepe
delftsblauwe ogen
ik vraag me af
wat ze bedoelen

maar er is een hoekje af

In mijn handen wil ik
je warmte voelen
misschien ben je wel
van verre landen

Wat jammer van dat oortje
dat zo slordig is gelijmd
dat ik me desondanks aan
je laven wil is ongerijmd

                                                                      ©c.u.

zaterdag 23 april 2011

spiegeltje aan de wand


Teus om twaalf uur bij het luiden van de verre kerkklokken terug uit zijn geliefde grasland had de hand toch ook nog even willen zien. Kauwend op een zuringblaadje had hij met de punt van zijn gele gebloemde klomp de hand verschoven en omgekeerd zodat de opengereten binnenkant zichtbaar werd. Na het middageten klonk het geknor van twee Duitse zijspanrijders op hun oprijlaan. De grijze uniformen hadden met  hakken geklapt,hun hand in de lucht gegooid bij wijze van groet; Heil Hitler. Eén van hen had het gevonden voorwerp enige tijd bestudeerd en't toen achteloos in een openstaande doos in het zijspan gesmeten. Met een Sieg Heil, Herr Von Schritsen en Auf Wiedersehen, waren ze weggehobbeld over het groene karrenspoor dat naar de Breedveld allee voerde.
Die middag was ze weer alleen. Ze breide zwarte kousen en luisterde naar de stille geluiden van de boerderij. Teus was met Rens puin gaan halen ergens bij de Bovenweg om de oude steenweg naar de zandverstuiving weer begaanbaar te maken; het zou laat worden. 's Avonds moesten ze op de koffie bij Hillie en Rens. De poes kwam binnen en sloeg de zwarte kluwen wol onder de grote glazenkast en trok de draad rollend en spartelend om stoel en tafelpoten heen. Inge had er geen aandacht voor; ze liet het breiwerk rusten en haalde de ring uit haar schort en schoof die aarzelend om haar vinger; ze paste.
Hoe zagen piloten eruit? Waren het knappe lachende vrolijke jongens en kon een vrouw zo'n grote viermotorige Lancaster besturen? Eigenlijk had ze die ring gestolen, maar anders had een van die Duitsers hem ingepikt voor zijn vrouw of zijn dochter. Ze zou hem maar niet aan Teus laten zien. Die werd vast kwaad. Stel je voor dat de Moffen er achter kwamen. Ze konden Teus meenemen of het huis in brand steken. Je hoorde wel van die dingen.
Waarom had Teus haar genomen en dat had hij letterlijk, die voorjaarsdag nu drie jaar geleden in het frisse gras, zijn element, met hoog boven hen een roepende tureluur, duikelende kieviten en klimmende leeuweriken. Ze stond op en ging naar het bescheiden spiegeltje aan de wand. Ze zag het zachte fluweel van haar wimpers en 't donkerblonde glanzende haar erboven. Ze hoefde niks te vragen; ze zag er aardig uit. Maar keek Teus daar ooit naar. In haar diepblauwe ogen zag ze't dubbelbeeld van zichzelf voor het spiegelglas, Ze zuchtte: de middag zou lang duren na de ongewone spanning van de morgen en kouwe thee hoefde ze nu niet naar 't land te brengen. Ze moest het straatje op zij van het huis bij het melk-rek maar eens goed schrobben.

© tekst en foto c.u.
deel3 een vervolg van:Een hand vd Hemel en Veldwachter Rimmel en een koude hand

vrijdag 22 april 2011

Veldwachter Rimmel en een koude hand


Ze liep naar binnen en sloeg een hoofddoek om. Ze ging naar Teus. Die zou opkijken: zij zo vroeg al op het land en zonder koffie. Vannacht had hij op haar gelegen. Ze was er wakker van geworden. Hijgend en zwoegend in het donker had hij wel een ander kunnen zijn. Langzaam was ze uit haar verwarring tot helder bewustzijn gekomen. Het geronk van vliegtuigen had vertrouwd in de oren geklonken; bommenwerpers voor Duitsland. Het was oorlog. Iedere nacht gromde de lucht enige tijd en na enkele uren opnieuw. 
Teus had haar stevig vastgeklemd en toen hij klaar kwam, was hij van haar weggegleden en had zich omgedraaid. Hij had niets gezegd en zij had er niets aan gehad; het was een soort aanranding geweest. Na wat onbeheerste bewegingen begon hij zwak en onregelmatig te snurken; het geluid van een ver vliegtuig dat in moeilijkheden verkeert. Maar zij lag met haar ogen wijd open in het donker te staren. Met boven hen het eentonige gedreun van overtrekkende gevechtsvliegtuigen en in de verte een gerommel als van naderend onweer.
Eén keer was er een felle lichtflits met een scherpe donderslag. Teus had zich kreunend op z'n buik gedraaid en had z'n snurkverhaal gestaakt. Inge had liggen wachten op de regen met het gezellige meestal slaapverwekkende tikken van druppels op  dakpannen, maar de regen was niet gekomen. 

Nu liep ze hier door het vochtige gras. In de verte zag ze haar man. Hij was bij een sloot bezig met een afrastering. Hij sloeg met een houten hamer palen in de grond en hield verbaasd op toen hij haar zag. Hij vouwde zijn handen over elkaar en luisterde zwijgend naar haar apocriefe verhaal.
Uitspreken liet hij haar niet. Toen ze 't over een kapotte hand had, zei hij:’Ik heb Rens vanmorgen gezien en die heeft van de melkrijder gehoord dat er iets met vliegtuigen gebeurd is vannacht of zo. Ga jij maar naar het dorp naar Rimmel die zal er wel raad op weten. Je kunt dan meteen nieuwe krammen  voor me kopen bij timmerman Van de Weide, dan kan ik vanmiddag deze weideraster nog klaar maken. Rimmel zal de Duitsers wel waarschuwen. Die rijden al in de buurt rond heb ik gehoord.’

In het dorp was het ongewoon druk. Ze kwam zeker achttien mensen tegen, kinderen speelden met brokstukken van vliegtuigen of sjouwden met onontplofte brand- of fosforbommen rond. Ze speelden bombardementje; liepen luid brommend met gestrekte armen heen en weer en wierpen elkaar soms de staafvormige bommen toe. Dat was gevaarlijk, maar niemand zei er iets van. Duitse soldaten reden ijverig af en aan op hun motoren of in een open auto en schreeuwden opgewonden.

Veldwachter Rimmel was half in uniform met zijn grasveld bezig. Haast  geamuseerd luisterde hij naar haar chaotische verslag maar bedankte haar toch ernstig:’ Ja vrouw Van Schritsen, boven ons dorp zijn vannacht een Engelse Lancaster bommenwerper en een Duitse nachtjager tegen elkaar gevlogen en ontploft. Veel mensen zijn wakker geworden van de harde klap. De boerderij van Groothuis is afgebrand. In het hele dorp liggen brokstukken van  vliegtuigen;  resten van de bemanning liggen overal. De Duitsers zijn druk bezig  overblijfselen te verzamelen. Ik zal ze zeggen dat er bij jullie ook wat te vinden is. U zult wel moe zijn van de lange wandeling naar hier, kom maar binnen voor een kop koffie.’
Ingeborg weigerde vriendelijk, want ze wilde nog even naar haar schoolvriendin Rita Uit de Fles, van de bakker. Vaak zag ze die niet, zei ze tegen Rimmel, die begrijpend knikte en zijn grasmaschine weer over het groen van de voortuin schoof.

Rita verrast haar in de winkel te zien, nam haar direct mee naar de achterkamer om er gezellig  iets te drinken en wat bij te praten. Rita en Jan hadden geen kinderen net als Teus en zij en Rita was niet gelukkig; dat gaf een band. Ze vertelde wat er aan de hand was, van de emmer en de poes en ergerde zich aan het te harde en onechte lachen van bakker Jan Uit de Fles die ze opgelucht naar de bakkerij zag verdwijnen, maar ook toen kon ze Rita niet vertellen Van Teus en zijn vrijblijvende liefkozingen. De krammen die ze bij de timmerman zou kopen, vergat ze.

's Middag kwam de militaire politie. Toen ze thuiskwam, had ze nog even de emmer opgetild. Nieuwsgierig had ze naar de glinsterende steen aan de ringvinger gekeken. Zulke ringen droegen mannen toch niet, had er een vrouw in dat vliegtuig gezeten. Het kon; de hand was niet grof en groot, maar toch ook niet klein en sierlijk. Misschien droegen de mannen in Engeland wel zulke ringen. Het kon natuurlijk ook een hand uit het Duitse vliegtuig zijn. Het was een mooi ringetje; zonde om hem aan de Duitsers mee te geven. Ze bukte zich, schoof hem voorzichtig van de koude hand en stopte hem in de zak van haar schort. Ze huiverde.
© c.u.
deel2 van Een hand uit de Hemel
wordt vervolgd

donderdag 21 april 2011

Een hand van de hemel



Inge was verkracht; in de nanacht door haar eigen Teus. Eigenlijk kon je dat zo wel noemen. Dat besef begon te dagen, traag, want zo ging dat bij Inge.
Naast haar in het bed was van Teus nog de warmte en vooral de geur gebleven. Ze zou hem de hele morgen niet meer zien. Hij had het druk, gunde zich de tijd niet voor samen ontbijten. Ze mocht hem koffie brengen op het land of 's middags lauwe thee.
Vaak kwam hij voor het middag eten niet thuis.
Werk, werk, en nog eens werk, altijd en als het er niet was, moest Teus van Schritsen naar de markt of met een koe naar het dekstation. Of hij ging met Rens Bauknecht, hun enige buurman, naar café Hoogordel om daar te praten, te kaarten, bier te drinken en te plassen. Ze rookten een sigaar en gaven commentaar op het biljartspel van de anderen.

Ze gleed het bed uit en keek uit het zijraam. In de appelhof was de zomer op terugtocht. Het gras was vochtig, toch had het niet geregend. Dat was raar, want ze meende dat het in de nacht geonweerd had. Ze waste en kleedde zich. Ze ruimde de tafel af waar Teus haastig had zitten eten, en at zelf staande een boterham met bruine suiker.
Toen ging ze zelf aan haar werk. In de nauwe gang achter de woon - en slaapkamer trok ze haar klompen aan. Ze moest eerst de melkbussen en de emmers schoon maken, die stonden op en onder het pannenrek.
Met de zijdeur op een kier bleef ze staan, gevangen in het heldere licht van de augustusmorgen. De nog lage zon gaf haar ronde schouders en blonde haar een sprookjesachtige aura. Ze was mooi. Ze bukte zich naar een paar omgekeerde emmers, maar verstarde; haar ogen blauw en donker bevroren.

Daar, half onder het melkrek lag een hand. Zo maar een hand alleen: vier vingers, een duim, een rafelige pols, bloed met splinters met nog een stukje van de onderarm. Inge tastte naar de deurpost achter zich. Ze keek de boomgaard in, vluchtig naar het boerderijtje van Bauknecht in de nabije verte schuin achterhun huis.
Er was niets veranderd in de wereld. Bij het kippenhok liep de poes. Die maakte jacht op kikkers die vertwijfeld opsprongen in het gras.
Ingeborg keek weer naar dat vreselijke, dat ongelooflijke dat daar lag aan haar voeten.
Het was geen hand van een boer, zo'n stevige werkknuist. Deze hand was mooi en fijn gevormd geweest. Het was de hand van een dominee of onderwijzer, of van iemand anders die niet werkte. Aan de ringvinger zat een ring met een glinsterend steentje; toch was het geen vrouwenhand, of misschien wel.
Besluiteloos stond Ingeborg van Schritsen daar in dat onschuldige zonlicht. Wat moest ze doen? De hand oprapen! En wat kon er dan mee gebeuren? Naar het dorp naar veldwachter Rimmel gaan!
‘ Goedemorgen Rimmel, ik heb een hand gevonden, alstublieft.’
Ze kon het ding ook meenemen naar dokter Berk op Klarendal. Ze zag zichzelf er al mee in de wachtkamer zitten; allerlei dorpsgenoten met vage klachten en pijntjes op het spreekuur en zij met een afgerukte bloederige hand in de boodschappentas.
‘ Dag dokter, deze rechterhand ( de duim zat links had ze gezien)lag bij ons op de stoep. Nee, ik weet niet van wie hij is, dokter.’

Moortje, hun poes, die over het pad langs de boerderij kwam aansluipen, haalde haar uit die overpeinzingen. Het dier schurkte zich tegen haar kuiten gaf kopjes en liep toen door de geur van bloed aangetrokken naar 't vreemde lichaamsdeel en begon onderzoekend te snuffelen en te likken.
Inge reageerde voor haar doen ongewoon resoluut, duwde de poes met de punt van haar witte tripklomp opzij. Moortje rende de moestuin in. al gauw terug; ze had bloed geroken.
Het beste kon ze eerst naar Teus gaan. Hij werkte op het vierde kamp grasland langs de Breedveld allee. Maar moest ze dat bloederige ding dan meenemen naar haar man. Ze voelde zich misselijk. Nee dat kon niet; van de politie mocht je niets aanraken. Alles moest zo blijven als het gevonden was bij een misdrijf. De hand kon echter ook niet zonder toezicht achter blijven.
Weer schopte ze naar de nieuwsgierige poes..Haar ogen gingen van de hand, die zo maar uit de lucht was komen vallen, naar Moortje die begerig dichterbij kroop naar het melk rek.
Ze pakte een emmer en zette die omgekeerd op de hand. Zo die was tenminste veilig voor de poes of voor wat dan ook.


©.c.u.
(wordt vervolgd)

woensdag 13 april 2011

Straaljager langs de snelweg

 

Vliegtuig in de hei
 
De piloot van  een F104 tussen Zeist en Soest
wist langs de A28 niet waar hij landen moest
hij dacht ik zet gauw mijn kist hier in de heide neer
ik doe het haast in m ’n broek dat heb ik wel meer
en dat geeft gedonder want de baas wordt dan woest.
 
© c.u. 

Langs de A28 bij Soesterberg  staat al jaren een straaljager  in de hei schuin met de snuit omhoog, of hij opstijgt of neerstrijkt is niet helemaal duidelijk. 
Veel weggebrukers moeten die kist in de loop van de jaren al gezien hebben. Ik heb er ooit een foto van geschoten maar die kan ik nu niet vinden.
Deze afbeelding bij dit rijmsel betreft natuurlijk een heel ander toestel, maar  dat mag de pret niet bommen.....

Dit is hem ook niet natuurlijk ............................................................................


Eindelijk is de verloren fotodochter/ of- zoon terug  de foto is genomen in september met een S30 vanuit een rijdende aftandse Nisan Micra

maandag 11 april 2011

De zilverpopulier



Ik vind haar tranen terug bij een rivier.
Het water vloeit er teder langs de kant.
De abelen daar laten mij weten;hier
bereikte haar verdriet het vaste land.

de zomer maakte overuren toen
ze mij verliet en ik die straf verzon;
ze kreeg een plek als ster naast Orion
en moest het zonder aardse liefde doen.

ik meende zo van haar verlost te zijn
maar fietsend over deze zomerdijk,
verstoort het zilver naast de rivier mijn

zorgvuldig goed beveiligd eenzaam rijk.
In alle populieren langs de wegen
Kom ik haar nu eindeloos vaak tegen.

Cor Uitham

dinsdag 5 april 2011

kikkertragedie




Deze kikker onder het dikke ijs
kreeg nooit z'n verdiende ereprijs
omdat hij wegens een strenge kou
bij de jaarlijkse kikvorsen triatlon
die hij gedoodverfd even winnen zou
opeens niet verder zwemmen kon.

Toen daarbij zijn kikkerlijf bevroor
de kilte gemeen in zijn billen kroop
drong het langzaam wel  tot hem door
dat onder nul de afgang hem  besloop

Gelukkig stond daar juist een fotograaf
die dacht een ijskikker dat lijkt me gaaf
en met zijn aftandse canon powershot
vereeuwigde hij ‘ t droef trieste kikkerlot.

en de kikker verstijfd in het koele  ijs
kwaakte nog rillend:’ ik ben van de wijs,
van m’n leven zal ik zo nooit de finish halen
potverdriejandorie,  is me dat toch  balen.’

©foto r.u.