zaterdag 21 februari 2015

IJsballengevecht



IJsballengevecht

Hun vakantiehuisje De Kruipwilg  lag in een licht glooiend duingebied.  Bij het raam hield  Kees  de wegzakkende zon in de gaten. Zijn ogen leken iets te zoeken dat verder lag dan de horizon. In het helmgras scharrelden twee  fazanten.  
Achter hem maakte Corry lawaai. Laden en kastdeurtjes gingen open en dicht.  Op tafel lag in spagaat een pocketboek: ’Het Grote Slapen’ met detective Philip Marlowe.  Hij hoorde dat ze naar het slaapvertrek ging, daar dingen verplaatste en terugkwam.

‘Wat sta je daar  aldoor achter het glas wortel te schieten. Zijn je  gedachten weer aan de wandel?’’ Help me eens zoeken! Ik kan mijn ansichten nergens vinden. In het dorp had ik ze nog, zei ze. ‘

‘Misschien heb je die gepost. Er liepen daarnet twee fazanten en ik dacht aan mijn zus Jenny, als je het weten wil. Je moet  een boek niet omgekeerd op tafel leggen, dan gaat de rug kapot en laten bladzijden los. Dat heb ik je al zo vaak gezegd,’ reageerde hij.

‘Ik heb die kaarten niet op de bus gedaan. Er zaten nog geen postzegels op. Ik heb ze geschreven in die cafetaria of ijssalon waar je van die sorbets met een parasolletje bestellen kan. Houd Jenny je nog altijd bezig. Het is toch al vier jaar geleden?’

 ‘Wat het huis verliest vindt het wel weer, dat weet je! Voor wie was die kaart!   Kom laten we  eerst een glas  wijn nemen.’    
Corry zuchtte, ging naar het minikeukenblok.

Kees  keerde ’Het Grote Slapen’ om.    Corry was flink opgeschoten met haar lectuur: hoofdstukje 25. Kees las hap snap wat zinnen: ‘De volgende morgen regende het weer, een schuin invallende regen, als een heen en weer waaiend gordijn van kristallen kralen.’ En  ‘Ik was zo leeg en levenloos als een vogelverschrikker.’   ‘Je kunt een kater hebben van andere dingen dan alcohol. Ik had er een van vrouwen.’  
Het leek hem aardig, maar hij hield niet zo van misdaadverhalen. Wou het boek dichtslaan, aarzelde en keek om zich heen.
Op een bijzettafeltje  lagen wat prentbriefkaarten. Ze waren onbeschreven. Een ervan met de afbeelding van de  Vlielandse vuurtoren legde hij bij bladzijde 174.
Toen hij naar buiten keek hadden. de fazanten  het veld geruimd en was de zon  achter de duinrand gegleden.

Het dorp waar het gezin  Kriele vanuit D. na de oorlog naar toe trok, kende een eigen volkslied. Het was een lofzang op de mooie natuur en ’t eerlijke karakter van zijn bewoners.
Vader Kriele was  in H. agent geworden en  dacht er al gauw anders over.
Hun nieuwe huis was oud, onpraktisch en te klein. Het stond aan de Langeslag. Een rare naam voor een straat.
Eerst had Kees gedacht dat er ergens in het  geweldige dorp ook een Korteslag moest zijn. Dat bleek niet het geval. Zo was er in die nieuwe woonplaats wel meer in strijd met de logica.
Ze woonden te dicht op de buren.
Tussen de huizen was weinig ruimte. Als buurman op zijn erf stond, kon hij met een gestrekte arm hun zijraam aanraken. Dat deed hij  niet, maar moeder  Kriele verbeeldde zich toch dat er iemand soms  ‘s nachts voorzichtig tegen  het venster tikte.
Gelukkig zorgden ouderwetse  fraaie glasgordijnen met bloemmotief ervoor dat de inkijk niet al te hinderlijk werd.  Even leken  de nieuwe huisvesting  en leefomgeving alleszins  acceptabel.

De tweede dag echter  begon de buurjongen op straat met stenen te gooien. Dat wil zeggen Kees en zijn broertje Menno kregen de volle laag.
De zusjes Kriele bleven nog buiten schot. Het joch  heette voluit Gert Johannes, had wit haar en een bleek gezicht. Z’n wangen  en hals hadden  rode vlekken alsof hij  zich schaamde of permanent  ergens opgewonden van raakte.
De stenengooier had twee zussen. Die kwamen minder prominent in beeld. Maar met die bleekscheet van een Gert moest  terdege rekening  gehouden worden en naar het waarom van zijn actie konden ze gissen.

Misschien had de vader die ook Gert heette en  met melkboerenhondenhaar en een lijkengezicht gezegend was,  zijn zoon aangezet tot zulke openlijke vijandelijkheden. De man verdiende de kost met vage dingen en z’n vrouw zat hele dagen achter een oude trapnaaimachine. Daar werd een mens ook niet vrolijk van.
En, dan kwam er ook nog eens opeens een politieman naast je wonen die door het raam naar binnen keek en al je doen en laten tot aan de intiemste details volgen kon.
Hoe dan ook  de kinderen Kriele werden van tijd tot tijd gestenigd.

Toen de strenge winter van ‘46/’47 inviel maakte Gert junior van sneeuw ijsballen, verstopte daar kiezel in. Onder ’t mom van onschuldige pret probeerde hij , geassisteerd door Aaltje en Dina zijn zusjes,  de buurkinderen geniepig te raken.
 De Kriele zusters nu ook  van de partij, begonnen te schelden:’Johannes De Doper je kont is van koper, je neus is van blik, je ben echt niet goed snik!’ Dat was een vrije vertaling van een of ander aftelversje maar dat  gaf niet.
 Ondertussen vlogen de witte projectielen over en weer.
De kleine Menno viel, liep een lelijke schram aan z’n kin op. Huilend bracht hij thuis verslag, maar z’n Pa, de diender, kwam niet in actie, want het harde bewijs ontbrak.
En die Gert Johannes sneeuwbalde fanatiek verder. Hij zag er, afgezien van z’n rode wangen, in die witte wereld nog bleker uit dat normaal.

 Als iemand er zo doorschijnend uitzag was dat niet gezond. In hun oude vredige dorp ging  zo’n witneus – die  had in de derde klas een bank voor  Kees gezeten-  midden in ’t schooljaar opeens  dood.
Dat was onrechtvaardig want die arme jongen deed nooit een vlieg kwaad.
De nieuwe  gefrustreerde kleurloze buur jongen bleek  nog betrekkelijk gezond en  vooral sterk. Het zag er niet naar uit dat  die zo maar zou stoppen met ademhalen.
Nee, met   die G.J. waren zij voorlopig nog niet klaar, daar kon je vergif op innemen.    
 ©c.u

Een bad in de winter




Zijn tent stond met de voorzijde naar de Waddenkant aan de rand van de camping. De morgenzon wierp haar vriendelijke licht onder de luifel. 
De primus snorde en in het steelpannetje spetterde de goedkope margarine die  hij met een paar harde bolletjes, croissantjes, wat eieren en een pak melk in West gekocht had.
Natuurlijk had hij een krant meegepakt; De Terschellinger, een nieuws en advertentieblad, uitgegeven door de Eilandpers. 
Hij las iets over Ringsteken te Water en in het Meertje van Hee was zwemmersjeuk veroorzaakt door een parasiet die op de bekende poelslakken voorkwam. 
Bij aanraking met de huid veroorzaakte dat beestje zwemmersjeuk. Uitgezette baarzen en zeelten die dol op de slakken waren, aten  gastheer en parasiet op. Zo was er een oplossing voor die zwem- jeuk gevonden.. 

Karel dacht aan zijn tijd als beginnend verslaggevertje op de Veluwe. Hij zag de ijswater- zwem activiteiten van die gestoorde notaris uit Epe weer voor zich.
Over de dikke ijslaag in het zwembad zwierf toen voor de wind de neerslag van wat lichte sneeuwval.  Karel stampvoette op en neer over het beton bij de hoge duiktoren. 
Hij keek het bad rond. Alles wedijverde in verval: duikplanken, kleedhokjes, een bekisting om het zoneiland in het midden, de palen op de grens met het diepe en zelfs  de veranda, het pronkstuk van het hoofdgebouw hing scheef.

Uit die richting zag hij weer de wrevelige Marten Bijsterveld komen met een lang gesteelde bijl op z’n schouder Na een schuwe groet stapte de tuinkabouter van notaris Verhul op het ijs en schuifelde naar het midden en begon verwoed in de ijsvloer te hakken.
De oude  notaris uit Epe wilde zijn eerste winterbad nemen en net als ieder jaar moest het Noord- Veluws  Nieuw en Advertentieblad een verslag en een foto van dit idiote gedoe. Het was altijd hetzelfde liedje.   
Over het waarom van  dit ijsritueel verklaarde Verhul steevast dat hij door zomer en winter te zwemmen z’n lichaam rein, gezond en zuiver dacht te houden en dat had die ouwe snoeper wel nodig meende Karel want er werden gekke dingen van hem gezegd.

Bijsterveld hakte een wak in het ijs, Verhul  dribbelde van de kleedcabines in een badjas naar het gat, sprong, verdween even onder het ijskoude water en kwam  blazend boven. Als Marten hem nou eens een hengst met die hakbijl verkocht.  Dan gleed zijn werkgever terug onder het ijs en kraaide er verder geen haan naar. 
Zo had je eindelijk eens een pikant verhaal in het streekblad. Maar er moest natuurlijk geen bloed vloeien. Dat waren maar rare gedachten van een krantenman Die stond er met zijn neus boven op te kijken dus kon het feest niet doorgaan. 
De notaris hulde zich weer in zijn gestreepte badjas en sprintte naar de uitgang waar zijn auto, een Dodge of Chevrolet V8 van net voor de oorlog, met chauffeur klaar stond.

‘Zo dat was dat,’ bromde Bijsterveld tegen Mosterd . Hij zag er ongelukkig uit.  Voor hij bij de notaris  kwam was hij spoorman in Heerde geweest. Dat had hij beter kunnen blijven.    
Een  ongeluk met twee Stoomtreinen tussen H. en W.  echter was hem zwaar aangerekend. Het sein tussen de zeep- en de koekfabriek  deed het zomaar niet. Ze moesten een zondebok. 
Er werd gezegd dat hij met zijn spiegelei op een steeltje de machinist van de trein te vroeg het sein tot vertrek had gegeven.

Nu had die gewiekste notaris hem in z’n macht, liet hem vrij wonen, betaalde de muloschool voor Ciska, z’n dochter . In ruil daarvoor kon Marten rotklusjes opknappen  en vaak moest Ciska in het grote huis  Verhul met iets vaags helpen.
Mosterd bladerde even wat in zijn notitieboekje; hij wist het wel weer. 
Correspondent  was een makkie, weinig eervol;  een verslagje van een raadsvergadering, voetbal uitslagen, duivenberichten en predikbeurten doorgeven, dat was het wel zo ongeveer. 
Er gebeurde toch nooit wat in die achterlijke dorpen.

vervolg van http://binnenpark.blogspot.nl/2015/02/eilandentrip.html

vrijdag 20 februari 2015

Eilandentrip






De ramen van de passagierskajuit waren beslagen. De regen striemde. De zee tussen Vlieland en Terschelling was onrustig. Met het motorschip Koegelwiek was Karel Mosterd op weg naar z’n volgende eiland. Hij schreef wat: aantekeningen voor een reisverslag. 
De boot deinde hinderlijk. Daarom stopte hij het notitieschriftje in  de binnenzak van z’n jekker. 
Zo’n  overtocht  duurde een half uur. Straks zette hij op camping Dellewal zijn lichtgewicht tentje op. Hopelijk werd het weer beter.
Hij overdacht zijn eilandentrip, was nu al een paar dagen ‘on the road’. Met de trein naar Den Helder , dat naargeestige eindstation, het veer over het Marsdiep, per bus na een tussenstop in Den Burgh en De Koog naar De Cocksdorp en vandaar op een bootje dat ‘De Vriendschap’ heette naar de aanlegsteiger bij het Posthuis op Vlieland.

Het was een kalme pleziervaart geweest. De straaljagerpiloten van de vliegbasis Leeuwarden die vaak schijnaanvallen met nepbommen op de Vliehors deden, hielden kennelijk een koffiebreak. Aan boord waren twee vrouwen  van zijn leeftijd of iets jonger waarvan hij er een aantrekkelijk vond. Ze hadden echter alleen oog voor elkaar.
Hij las wat in  De Texelse Courant die in De Koog van een terrastafeltje  meegepikt had. Z’n oog viel op  een bericht. In Heerde op de Veluwe waren  bij een zandafgraving stoffelijke resten gevonden Volgens een woordvoerder van de plaatselijke politie zou het om G.P. en C.B. kunnen gaan, twee jonge mensen die al jaren vermist werden.
Heerde kende hij van de tijd dat hij voor de Apeldoornse Courant werkte. Wie zou de correspondent zijn die dit stukje naar het ANP of de GPD gestuurd kon hebben. De twee vrouwen net als hij ook aan dek giechelden en zaten aan elkaar te plukken. Meeuwen krijsten. De boot maakte een  lange bocht naar de kust van Vlieland.

Eilandhopping  heette de tocht die hij maakte. Hij was te voet, wilde een brochure of artikel schrijven over wandelen in Nederland. Dit zou een  soort reisverslag worden. Van Terschelling kon hij met wat geluk met een zeilschip meevaren naar Ameland en Schiermonnikoog, dan naar Lauwersoog, vandaar misschien met een garnalenvisser of een plezierboot mee naar het getijdenhaventje van Noordpolderzijl en vervolgens een voettocht langs de dorpen op het Groninger Hogeland  naar Delfzijl. 
Misschien kon hij zijn verhaal kwijt aan  De Kampioen, De Libelle of een ander tijdschrift. Als hobby- freelancer schnabbelde hij alles wat los en vast zat bij elkaar en af en toe kon hij iets slijten aan de Zwolse of Apeldoornse Courant. 
Als een bezige bij produceerde hij zijn pretentieloze stukjes.

Hij keek nog eens naar de twee meisjes, want dat waren het vanuit zijn optiek toch nog. De een had Demi Moore- achtige ogen en een sensuele manier van kijken die hem prikkelde, maar veel verder dan een vaag verlangen en wat fantaseren kwam dat bij Mosterd niet. Hij was na een mislukte en uitzichtloze jeugdliefde vrijgezel gebleven, wandelde graag, las veel. De vrouwen snapten hem niet. Hij was impulsief, deed onverwachte dingen, maakte wonderlijke grappen waarvan de humor velen ontging.
Zo was hij afgezien van een paar ontspoorde  relaties en uitzichtloze verliefdheden solitair gebleven. En na een incident met een klasgenootje in het begin van zijn adolescente jaren, was hij zijn onbevangenheid kwijt. Het was een bladzij uit zijn jeugd die hij weggescheurd en versnipperd had. 
Tussen hem en een vrouw kon het nooit meer  echt spontaan iets worden. Hij had  het  uiterlijk ook niet mee, vond hij. Z’n hoofd was te groot, zijn bovenbenen waren te kort, z’n ogen te donker en ernstig.

En het gezin waarin hij opgroeide kende tegenstellingen. Een moeder die uit schaamte nooit buiten kwam omdat ze olifantsbenen had, een vader die overdag altijd onzichtbaar was, een veel oudere broer die als ambtenaar al op het Gemeentehuis werkte. 
Die moeder was donker  en klein net als hij, vader Mosterd blond en rijzig net als de grote broer die nooit iets aardigs zei en deed alsof hij niet bestond.
De boot draaide een bocht . 
Mosterd ging aan dek. Het was  op een spatje na droog geworden. In de verte zag hij de Brandaris. Die wilde hij beklimmen. Misschien mocht je er niet naar boven. Maar op Vlieland had hij met een smoesje de kleine vuurtoren op zijn duintop   toch ook mogen bekijken.   

Hij glimlachte, dacht aan die  jonge vrouw in  een cafetaria of pannenkoekenhuis in de Dorpsstraat. Ze had een grappig gezicht. Hij had een zwak voor bruine ogen die een beetje stuurloos waren. Aan het tafeltje naast ‘t zijne had ze met een volle boodschappentas  zo ongeduldig  op iemand zitten wachten.   
Bij ’t weggaan had ze inderhaast een paar geschreven ansichtkaartjes laten liggen. Die zou hij maar ergens op de bus doen, maar niet nadat hij ze nog eens gelezen had.  Groeten van Corrie had hij met een vluchtige blik gezien en een van de geadresseerden kwam uit Amersfoort maar veel wijzer werd hij daar niet van.