dinsdag 31 maart 2015

‘Hier jongen, doe eens wat nuttigs.’




In Apeldoorn was het een mooie dag.  Kees zat in de tuin. De poes,  Hubert bestudeerde merels, tortels en mussen. Corry was in de keuken. Hij las oude brieven van zijn oma die in een sigarenkistje bewaard waren. 
In een ervan stond veel over de slechte heup van Kleine Kees en de beugel die hij als gevolg daarvan om zijn linkerbeen moest dragen. 
Oma noemde hem altijd Kleine Kees of Keesje. Dat was toch gek, want hij werd toen immers al bijna 14 jaar.  Hij herinnerde zich de narigheid van dat stijve kunstbeen maar al te goed. Hij had die prothese haast twee jaar gedragen: de laatste zomer op de lagere school en het eerste jaar van de Eper Ulo. 
Door die handicap kon hij niet meedoen met gymnastiek, bij straatvoetbal kreeg hij uit medelijden een plaats in het doel want een keeper hoefde niet veel te lopen. 
De eerste week op de ulo werd hij niet ontgroend. Bij die ceremonie gooide men de nieuwe jongens een voor een in de beek die voor de school stroomde en de oudejaarsleerlingen konden het niet over hun hart verkrijgen een jongen met een beugelbeen in het water onder te dompelen. Maar de zes kilometer naar school moest hij wel  met de fiets.

Fietsen met één been was een probleem. Wie dat nooit deed kon er niet over meepraten. Op een halfwas fiets met 1 trapper moest hij voortaan naar school. Alle kinderen uit het dorp liepen. Het hoofd van de school, gaf speciaal toestemming dat Kees per rijwiel zijn heiligdom bezocht. Het was maar een flutstukje; de Langeslag af, de Dorpsstraat bij het Postkantoor oversteken, en dan was je al in de Stationsweg bij de kleine kazerne waar de kinderen cijfer- , reken- en leesles kregen.
Maar dichtbij kan ook ver zijn, vooral met ijzel en sneeuw. De Langeslag was gemaakt van een vroeg soort fluisterasfalt. Het wegprofiel in ’t midden hoog liep naar de zijkant af. Het liefst  reed hij midden op de straat. Als je naar de kant stuurde, gleed je weg, smakte tegen de grond en vallen en overeind krabbelen met dat stijf metalen linker been was lastig.

Tegenliggers zorgden voor hachelijke toestanden. Die reden ook op de as van de weg. Meestal lieten ze het er dan op aankomen. Als 1-benige  wielrijder had je meer rechten, vond Kees.   
Zo kwam hij op een keer in aanvaring met buurman Pasmans die uit de richting van het Postkantoor kwam. Op het moment suprême gooide die het stuur om en reed vloekend en tierend een ligusterheg in. 
Foei, dat was ongehoord! Vloeken! Pasmans was immers ouderling van het Eben-Haëzer kerkje aan de Bonenburgerlaan en diende Gods naam niet ijdel te gebruiken.

Soms viel er onderkoelde regen zoals vandaag en  moest Kees  thuisblijven. Dus zat hij in de woonzijkamer te mokken over die rotbeugel en was jaloers op Jenny en Eline die lekker op school waren. Broertje Menno zat in de eerste klas van de kleuterschool, daar was hij niet jaloers op.
Jenny werd altijd voorgetrokken met Kerst, Sint Nicolaas en verjaardagen. Ze kreeg bijvoorbeeld Snebbetje; een dure pop in klederdracht. Hij moest het doen met een figuurzaagset of een meccano- bouwdoosje voor beginners waar je eigenlijk nog geen kant mee op kon.

De achtergrond van die ellende was dat bij die verdomde beugel een paar nieuwe hoge rijgschoenen gekocht moesten worden. Zulke schoenen waren duur. Het waren geen elegante stappers van Van Haaren. 
Nee, zijn nieuwe schoeisel was lomp en zwaar en veters rijgen en strikken was een crime.

Als klap op de vuurpijl werd er beknibbeld op zijn cadeaus en hij had toch al alle pech van de wereld. Zeg nou zelf; balletje trappen in de buurt, schaatsen, tikkertje spelen, in bomen klimmen en met meisjes lopen; hij stond bij alles buiten spel. Allemaal de schuld van dat blok aan zijn been. 
Gelukkig sliep hij er niet mee. ’s Avonds gingen die plompe kistjes uit, werd de beugel afgegespt. Dan voelde  zijn linkerbeen opeens gewichtsloos. Dat was een gekke gewaarwording.  
  
Nu was het nog morgen; het duurde lang naar de avond. Zijn moeder zong in de keuken: ’Soldaatje jij moet sterven…..’. Op het dressoir naast de theemuts stond Snebbetje pontificaal op haar ereplaats te pronken. Iedereen moest die stomme pop in Marker kledij toch vooral zien. 
Als hij dat Snibbepopje nou eens verstopte, ging het door hem heen en hij prakkiseerde waar dat het beste zou kunnen. Maar toen hij opstond kwam Moeder met een aardappelmandje en schilmesje de kamer in en zei: ‘Hier jongen, doe eens wat nuttigs.’

zaterdag 28 maart 2015

Dat had hij te danken aan die stomme rotmeid.





Het was toen een frisse dag geweest, die andere woensdag, ruim dertig jaar geleden. De zon scheen nauwelijks en de mulozwemmers trokken baantje rond het onbewoonde zwemeiland ‘Klein Texel’. 
Je moest vooral in beweging blijven. Het ging er om wie de meeste rondjes kon, wie de langste adem had.
Ciska was de beste zwemster, eigenlijk was ze overal top in: zwemmen, schaatsen, hardlopen en op sportdagen won ze meestal. Ze zeiden dat Verhul haar zwemlessen betaalde, dat Reinder de privé chauffeur van de notaris haar naar Apeldoorn reed. Daar was een vakbekwame zweminstructeur. 
Ze leerde er alles: crawl, vlinder- school- en rugslag, zweefduiken, watertrappelen en ver en lang onderwater zwemmen. 
De badmeester van De Wijerd hier was geen knip voor de neus waard. Die zorgde er alleen maar voor dat zijn pupillen boven water bleven en niet verdronken.

De wedstrijd baantjes zwemmen om het eiland was voor Cis een peulenschil.  Ze droeg als enige al een tweedelig badpak. 
Het was een genot te zien hoe ze variatie in haar zwemslagen bracht, de leiding nam. Zich soms liet afzakken naar de achterhoede en dan weer pijlsnel met een inhaalslag begon en de koppositie weer overnam, terwijl de anderen blazend en proestend haar probeerden bij te benen; Diny, Adri, Corry, Fred en Johan Radijs die hijgend voortploeterden 
Soms probeerden Kees en hij, Karel, het ook met een rugslag, maar dan raakten ze uit de koers.
  
Op een gegeven moment crawlde Ciska bij de kop van het eiland waar het water het diepst was naar Kees toe, griste hem, terwijl hij  daar zo op zijn rug voort dobberde, met een snelle graai de zwembroek van z’n kont, ging er mee vandoor, klom op ‘Klein Texel’ aan land en danste rond de wilgenboompjes triomfantelijk zwaaiend met de lichtblauwe zwembroek, roepend: ‘Pak hem dan als je kan!’

De rondenwedstrijd werd gestaakt. Even later renden ook de andere meiden gierend van de lol heen en weer op het eiland. 
Kees waadde naar de kust van ‘Klein Texel’ en zei: ‘Doe niet zo flauw, geef terug!’ Maar Ciska Bijsterveld riep: ‘Dat had je gedroomd, Keessie!’ 
Die bleef nog smeken en soebatten, maar de onderhandelingen liepen op niets uit, dus zwom hij naakt richting vaste wal, bleef bij de betonrand rillend staan en vroeg aan de jongens die daar intussen bommetjes maakten om hulp. 
Fred, Gert en Johan, sprongen er achtereenvolgens met een geweldige plons en veel gespetter gehurkt in het water.
Hij bibberde: ‘Gert, toe, haal even mijn onderbroek op!  Mijn kleren zitten bij de achterste rij kleedcabines in en rode tas aan de kapstokken; er hangt een blauwe jekker over. Die pik je er makkelijk uit, kan niet missen.’

Gert grijnsde: hij zou dat varkentje wel eventjes wassen. De andere jongens gingen onverstoorbaar door met hun geweldige sprongen.
Even later kreeg Kees een onderbroek toegeworpen. Met wat gestuntel trok hij die onder water aan. Het ding was veel te groot; misschien van die bolle Kwak of vadsige Radijs. 
Terwijl hij met  een hand het onbekende kledingstuk ophield, greep Kees met andere de leuning van het onderwaterladdertje, hees zich uit het zwembad, deed een paar stappen richting kleedruimte, struikelde, verloor grip op de slobberende onderbroek. Het was een wijde tent met vlekken die om zijn enkels zakte.

En daar stond hij dan! Vanaf ‘Klein Texel’ klonken vreugdekreten en hoerageroep. 
Piemelnaakt rende hij naar de verlossende omkleed afdeling, griste zijn kleren van de haak, trok zich vliegensvlug aan, holde naar de uitgang, fietste even later gejaagd langs het smalle zandpad richting Heerde. Boos en vol schaamte! 
Die Ciska zou hij terugpakken, daar kon je vergif op innemen. Behalve die stille en mysterieuze  Corry en de sombere Karel moesten ze hem altijd hebben en dan onder aanvoering van die bleke witharige Gert, die gek genoeg zo populair was bij de meisjes. 

Slingerend jakkerde Kees zo voort over de lint dunne strook waarbij hij ergens naast het primitieve rijwielpad kwam en op de koop toe een duikeling maakte. Dat had hij dus allemaal te danken aan die stomme rotmeid. 
Toen hij thuis arriveerde, vond moeder Kriele dat hij  er wel erg smerig en vuil was en vroeg wat hij allemaal uitgespookt had. Dat wilde en kon hij natuurlijk niet vertellen.
©.c.u. 

woensdag 18 maart 2015

Karel had er zin in






Het Eper zwembad lag op de uiterste noordgrens van de gemeente. De inwoners van H. hadden het dan ook steevast over ons zwembad. Kortom het lag er maar aan hoe je de zaak bekeek. 
Beide gemeenten maakten aanspraak op de eigendomsrechten van zwemparadijs De Wijerd. Misschien zag het er daarom zo haveloos uit, immers wie was verantwoordelijk voor het onderhoud. 

Als je via een  knarsend draaihekje tot de zwem- en spartelattractie was toegelaten door een norse badmeester en diens sprietmagere vriendin, liep je recht op een grote vierkante watervlakte af met in het midden een kunstmatig eiland waarop een paar wilgen groeiden, dat Klein Texel werd genoemd.   

Aan de linkerzijde van het vierkant waren de hoge en lage duikplank. 
Wanneer je rechtsaf  over het betonperron liep, kwam je bij de kleedcabines. Die waren gesitueerd in  een soort open hofjes, grote open onoverdekte ruimten met daarin links en rechts kleedhokjes met van die met groene carboleum bewerkte bardeurtjes, in het midden een paar douches en aan de achterkant een overdekte hoek met banken en kapstokrails waar je aan  haken en knaapjes de kleren, schoenen en badtassen moest ophangen. 
Er waren misschien  een  vijftig-, zestigtal omkleedhokjes verdeeld over een stuk of zes  van die units. Een eind verderop was aan de rechterkant nog een half overdekt zandstrand.
De rest van het zwembad had een wallekant van gras.
  
De procedure was als volgt. Je kocht een toegangskaartje, ging links, kleedde je uit, hing je spullen op, nam een douche, liet je omzichtig langs een onderwatertrap in het koude water van het diep of ondiepe zakken of nam meteen stoer een forse duik vanaf de betonnen kust. 
Vandaag, een woensdagmiddag, was het water handwarm. Kinderen hadden vrij van school. 
Karel  zwom en waadde in het ondiepe waar het water tot navelhoogte reikte. Hij had er zin in. Er waren veel lui van zijn klas.

Achter hem klonk een meisjesstem;, zullen we doen wie het hardst kan zwemmen. Dat was natuurlijk niet aan dovemans oren gezegd. Diny kwam langszij. Samen zwommen ze verder. 
Op een plek waar het bad dieper was en de bodem oneffen en glibberig, hield ze in en kwam voor hem staan, dreef toen met haar armen roeiend op hem af. 
Ze lachte, was gezellig dik, had al opdringerige borstjes, donker haar, bruine ogen en wangen als blozende zoet appeltjes. Haar armen gingen om hem heen, handen gingen op avontuur. Ze schoven tegen elkaar. Hun benen raakten  een beetje wat verstrengeld. Dat was een prettig en apart gevoel! Ze keek ondeugend. 

Opeens merkte hij hoe haar vingers zich tussen de rand van zijn zwembroek wurmden. Hij schrok en deinsde achteruit. 
Er dreigde gevaar!   
Hij begreep wat ze in haar schild voerde. 
Ze giechelde: ‘Ach joh je bent een bange schijterd,  held op sokken!’ en zwom naar’ Klein Texel waar andere meisjes uit zijn klas lagen te zonnebaden. 
Ze mocht zeggen wat ze wou, maar bang was hij niet. 
Hij wist maar al te goed wat zo’n veertien dagen terug Kees Kriele was overkomen. 
©c.u.

dinsdag 17 maart 2015

Dubbelloops





  
Bij Noordpolderzijl had Mosterd lekker gegeten in ’t Zielhoes, een vierkant gebouw in de luwte van de dijk. In Lauwersoog  was hij een garnalenvisser tegen het lijf gelopen: een excentrieke schipper. Die had zijn vangst afgeleverd en ging terug naar zijn thuishaven.  Hij maakte schilderijen en bediende aan boord een geheime zender. 
De tocht over de Waddenzee was problematisch.  Bij eb kwam de boot droog te liggen en pas  met hoogwater kon de U Q 18 binnenlopen.  Voor Karel was het een verrassende ervaring.

De visser ging van boord,  vroeg Karel een stoel aan te reiken, ging een flink eind van zijn scheepje , pootte zijn schildersezel op ergens een zandplaat  om met zijn penseel een zeegezicht  van zand, bakens, vogels en wolken op het doek contour te geven.   
Ook Mosterd liet zich via het touwladdertje zakken en wandelde in een wijde boog om de wat scheefliggende  verlaten kotter heen, terwijl de boordradio piratenmuziek speelde.

Toen hij een paar dagen eerder bij hotel  Van der Werf op Schier koffie met appelgebak nam, had hij geen moment kunnen vermoeden dat hij nog zo’n apart  wad-avontuur in het vooruitzicht zou hebben.
Zo  dwaalde Karel  in  steeds grotere cirkels rond de boot, liet zijn gedachten de vrije loop  en zag de schilderende schipper en zijn vaartuig steeds kleiner worden. 
Zijn benen bewogen vanzelf; automatisch spiergeheugen heette  dat, had hij wel eens gehoord. Toen de vloed het schip weer liet drijven, werd koers gezet naar de kust.
Nu ging hij In Usquert naar het station.  De benenwagen had rust nodig. De ‘Blauwe Engel’ naar Roodeschool kwam eerst over drie kwartier, zei de stationschef. 
De treinen waren nu geel, behoorden aan een andere maatschappij, maar  de mensen bleven die  dieselelektrische  treinen met hun zwarte uitlaatrook, en brullende motoren, wanneer ze optrokken nog altijd Blauwe Engel noemen.

In de kleine wachtkamer bladerde hij in oude kranten. Hij las iets over van  overtredingen van de jachtwet door boeren en stropers.  Er werd buiten het jachtseizoen geschoten op hazen konijnen en gevogelte.   
Onwillekeurig dacht hij aan notaris Verhul uit Epe. Die had een jachtgeweer gehad. 
In de  Dellen en op de Renderklippen maakte de man jacht op wilde zwijnen en konijnen, ja eigenlijk op alles wat hij in het vizier kreeg daarbij geholpen door   Zijn chauffeur, z'n tuinman, en diens dochter die het wild met veel herrie  lieten opschrikken en  in de richting van Verhul joegen, die ergens op de hei met zijn dubbelloops hagelgeweer klaar stond om dood en verderf te zaaien.

De trein kwam.  Het spoor liep min of meer evenwijdig aan de bochtig weg richting Roodeschool. 
De bomen langs die straat stonden allemaal scheef en hingen met hun kruin naar ’t Zuiden. Het leek alsof ze elk moment om konden vallen. Dat deden ze niet; het waren taaie rakkers. 
In Uithuizen stapte hij uit. Roodeschool moest maar wachten.
©c.u.
Onder het motto van Werk in Uitvoering hier:Iets uitgebreide versie van 'De Gele Engel
http://binnenpark.blogspot.nl/2015/03/een-gele-engel.html