Haar lichtroze bloemen hadden de geest
gegeven: 't was onzegbaar mooi geweest.
Wat bleef; de geur van voorbije dagen,
aan een tijd van onuitgesproken vragen.
Vergankelijkheid in een vaas geschikt
Hevig verlangen dat haar wonden likt.
Eens was diep herkennen nog ’t meest
een blij en aandachtig ingetogen feest.
op haar wollig truitje schenen als de zon.
Waarom toch had 't lot haar uitgekozen,
en wou het samenbrengen wat niet kon.
Zij verlangde steels naar het verre licht,
hij droomde van zijn levenslang gedicht.
©c.u.