Veelal
leef ik
achterom;
de
voordeur gaat
bij
mij nooit open.
In
mijn tuin heb ik
ook
voor een bos geplant
daarmee
zet ik ieder naar m’n hand;
de
scharensliep en schoorsteenveger;
Jehova’s
met een krant.
Tegen
heel het
collectantenleger
ben ik
zo
opgewassen.
Dat
buurvrouw aan de overkant
verloederd
is en voortdurend
straal bezopen
is
mij totaal
ontgaan.
Dat
buurman van de hoek
naar
het kerkhof ging
is
vaag herinnering.
Het
leven
van
de overzij;
mij
zal het
niet
verrassen.
©.c.u.
uit de bundel:Wereldvreemd
uit de bundel:Wereldvreemd