Na vijftig jaren is de heester,
hardnekkig verlangend
naar de hemel, tenslotte
toch geen boom geworden;
want latere bewoners van m ’n huis
met kapmes zaag en heggenschaar
fröbelden een misbaksel bij elkaar.
En zo geamputeerd en meer
dan
eens gereduceerd,
van onderaf opnieuw
in ‘t
blad geklommen,
bleven herinnering
en
droom voor mij bewaard.
Lang geleden immers dichtte ik
die lichte
bonte blaren
voor ’t raam ver weg in de tijd
een onzekere toekomst toe.
©.c.u. 2007-09-08
De heester
Peinzend naar bonte blaren drink ik van groene
lucht.
Met ijle
teugen, een klare en zachte zucht
heb ik
mezelf
verlaten, ben ik zomaar weggevlucht.
Bonte schelpjes varen langs de donkere
beukenhaag.
In mij zoemen kleine vleugels zacht
en vaag
een liedje van verlangen.
De dood bestaat nu niet alle mensen zijn goed.
Wat mij
hun bestaan vergeten doet,
ik weet het niet; ik voel me blij en licht.
Zelfs een grashalm buigt zich niet voor mijn
gewicht.
Maar dan loop ik m ’n lichaam weer binnen.
Ik moet heus eindelijk nu aan mijn huiswerk
beginnen.