maandag 19 maart 2012

Alternatief voor Romeins wagenrennen


Midden jaren zeventig gingen wij met onze school voor het eerst op toneelwerkweek. De gelukkigen waren de nieuwe 4havo-ers. Het plan  was dat de rekruut- leerlingen intensief met elkaar kennis maakten bij de aanvang van het schooljaar. Dat doel werd ruimschoots en  royaal gehaald.Zulke weken waren vaak  in de week voor de herfstvakantie. Dan had je van die lome dagen met gefilterd zonlicht.
In en rond een vakantiehuis ergens goed  verstopt op de Veluwe werd van alles op touw gezet. Schminken, kring- en balspelen, kennismaakgrappen, slapstickactiviteiten, samen eten, nachtwandelen,en…. zien wie er het langs wakker kon blijven op bedompte tochtige slaapzaaltjes  in krakende stapelbedden met bekende en ook ondefinieerbare  geuren en geluiden. Na zo’n spannende nacht zat je  vervolgens  in de late  morgen met z’n allen duf en gebroken aan het gezamenlijk ontbijt.

 Zie hier een kort overzicht van ons program. De doelstelling van het elkaar meer dan oppervlakkig verkennen,  realiseerden we met gemak en spelenderwijs.
De schoolleiding mocht tevreden zijn als  zij op werkbezoek kwam. Als ze geluk had zag ze ons driftig doende met allerlei exotische spelletjes
Vooral Beus den Ouden, een collega die lichamelijke opvoeding gaf, was creatief. Hij was onuitputtelijk in het bedenken van variaties op zijn gymlessen. Van hem kwam  ook  het spraakmakende  alternatieve wagenrennen.

 De arena  waarin  de wedkamp gehouden werd, was de manege bij de kampeerboerderij.
Het spel of de competitie ging  ongeveer als volgt! Twee leerlingen waren paard, gebukt en gebogen achter hen stonden twee andere havoklanten en op hun rug zat op haar knieën de berijdster. Die had op elke rug dus een knie en klemde zich stevig vast aan haar trekdieren.
 Ik weet dat dit een stoffige uitleg is, maar misschien geeft ‘t ongeveer   een idee, hoe op die manier twee ploegen werden gevormd.
Het team dat het snelst het parcours, de manege  in de breedte heen en terug, aflegde, had gewonnen en plaatste zich voor de volgende ronde. Dat was niet eenvoudig, de amazone hoog gezeten op twee wiebelende ruggen, moest haar evenwicht bewaren. De paarden moesten gelijk opgaan en de twee helften van de kar mochten niet te ver uit elkaar raken, want dan was het uit met de pret.
links Malle Marjan met haar fototoestel
  
Zo ten naaste bij ging het Romeins wagenrenspel in zijn werk; al  met al een vrolijke boel Er werd gestruikeld , gevallen en gelachen. Er scheurden kleren en sprongen knopen, maar de stemming was opperbest, de hilariteit groot. Slechts  weinig van die twee- of vierspannen bereikten natuurlijk ongeschonden en glorieus de eindstreep.
Ik geef een  korte impressie van zo’n heat uit de voorronden:  Eva en Frans stonden  als driftige volbloeden te trappelen. Hendrik, onze  docent handvaardigheid was het linker wagenwiel; hij vormde samen met Mark de strijdwagen. Jolanda zat er boven op. Dat was team 1.  Naast hen, de tweede ploeg  met zenuwachtig grinnikend en ongeduldig; Pim en Arthur. Ze werden in toom gehouden door Carolien. Haar karretje was een configuratie van Tjako en Felix.
Malle Marjan goochelde ijverig met haar fototoestel  om alles voor het nageslacht vast te leggen.
Beus gaf  het startschot door op zijn fluit te blazen, tot halverwege de baan ging alles vlekkeloos,toen zakte collega Hendrik door z’n hoeven en struikelde  Eva die de slappe lach had.
 Na veel van  zulke chaotische ritten, kwam de finale die  meestal onbeslist eindigde omdat geen enkele ploeg volgens de regels finishte.
Beus blies tenslotte doordringend op zijn gymnastiekfluitje en wees op goed geluk  de winnaars aan. Daar had iedereen vrede mee en dat was maar goed ook, want sociaal gezien mocht er in die tijd niet gewonnen worden.
©c.u.
( de door mij bewerkte foto’s zijn waarschijnlijk  gemaakt door Geert Lautenschütz en/of Haka Prins)

donderdag 15 maart 2012

Appels en ijs

appels voor de dorst en harde noten om te kraken



Het vroor dat het kraakte en over Ten Boer was met de rijp een grote kalmte geko­men. Die rust was mij  ech­ter niet gegund, in de vroe­ge les­uren werd ik be­stookt met vragen:’ Meester, mag ik water drinken, mees­ter, mijn potlood heeft een gebroken punt, mag ik naar de wc, heeft u misschien inkt en mijn schrift is vol.’ Je werd er doodziek van.
Voor de zoveelste keer ging er een vinger omhoog. Ik keek Renske vragend aan.
‘ Meester, mijn pen schrijft dik, mag ik een andere?’
‘Nee Renske, over drie weken krijg je een nieu­we.’
‘Maar hoe moet dat dan, Meester!’
‘ Hou hem maar een even bo­ven de verwarming.’ Een en­kele leerling keek verwon­derd op van zijn rekensom­men: pen boven de verwar­ming, wat was dat nu voor nieuws!

Renske slofte naar de ven­sterbank en hield haar kroo­ntjespen boven de gas­ka­chel.
‘ Moet dat lang, m­ees­ter?’
‘Ja,’ zei ik. Laat dat kind daar maar een poos­je blijven, dacht ik. Als ik gezegd had dat ze met d'r pen op het plein of in de gang moest gaan staan,had ze dat ook gedaan, denk ik. Letty en Adri fluis­ter­den en gie­chel­den. Renske had geen grote uitvin­dingen op haar naam staan. De kin­deren wer­kten nu met overga­ve aan hun  moe­ilijke staart­delin­gen. Ze moesten op nul uit­komen, als je het goed deed. Pennen krasten, tongen sta­ken tus­sen lippen, zuch­ten klonken en af en toe werd er ge­fluisterd. Dat mocht na­tuur­lijk niet.

Ik keek uit het raam. Naast de school stond het huis van Van Putten en daarnaast la­gen de boomgaard en de moes­tuin van de mees­ter. Van de vele fruitbomen hadden de meeste hun beste tijd gehad en er groeide zoveel rabar­ber dat het hele dorp er moeiteloos en dagenlang van had kunnen eten. Dat gebeur­de niet: Van Putten was niet vrijgevig. Hij kon bovendien niet tuinieren. De tuin was een puinhoop, vonden de do­rps ­men­sen. Maar nu regeer­de de winter er met rijp en lichte sneeuwval.
Een boom stond er in Meesters appel­hof, die wei­nig, maar zeer bijzondere vruchten gaf. In de voorbije zomer waren dat er slechts drie geweest die verleide­lijk  aan een lage tak boven het tuinpad hin­gen. Vooral de grootste ap­pel was van een ongeken­de glans en scho­onheid en een jongen uit mijn klas had zich vergist. Zijn hand had geplukt voor hij besefte wat er gebeurde. Van Putten had dat vanuit zijn woonkamer gezien.
De volgende dag kwam hij met een mand vol val- appels, die waren er in ove­rvloed, op school In alle drie lokalen trakteerde hij de kinderen op zure ap­pels. Alleen Dirkjan Porring niet, die werd overgesla­gen met de woorden:’ Dirk wil geen ap­pel,die zorgt wel voor zichzelf.’ En Dirk zat daar in mijn  klas met een rooie kop tussen zijn etende klasgenoten.

De deur van het lokaal ging open en daar stond nu die­zelfde Dirkjan. Hij was te laat en had al een achter­stand van veel staartdelin­gen. Naast hem stond onze hoofdmeester en die zei:’ Meester, dit is Dirk, hij is te laat.’
‘Dat zie ik,’ zei ik.
‘Hij zegt dat hij door het ijs gezakt is, maar z'n kleren zijn droog. U moet hem vanmiddag nahou­den en straf geven. Laat hem maar flink wat strafregels maken. Hij mag niet door het ijs zakken.’
Ik knikte; ik zou wel zien wat ik met Dir­kjan deed.
‘Wat moet dat kind daar bij die gaska­chel,’ vroeg Van Putten plo­tseling scherp. ‘Wat moet jij daar, meisje?’
‘ Meester  mijn pen schrijft dik en ik moest hier staan.’
Jan van Putten schudde z'n kop, keek ge­prikkeld, duwde Dirkjan het lo­kaal in en verliet ons.
‘ Kom maar,  Ren­ske,’ zei i­k, ’­hier heb ik nog een d­oos­je met gebruikte pennen, zoek daar de beste uit, dan kun je voor­lopig ver­der.’

De middagpauze en de middag­lessen verliepen nor­maal; er gebeur­de niets zoals op zo­veel schoo­ldagen. Uit het lokaal van Juf Mulder hoorde je de zan­gles. Jufs stem klonk boven de kinder­stem­men. Op die stem van Mulder kon ik soms verliefd zijn. Ze had een donkere alt die af en toe oversloeg, als de ont­roering of iets anders haar teveel wer­den. Hilde Mulder had al een vriend en ik mocht alleen uit de verte naar die stem ver­langen Op het plein en in de gang keek in ongemerkt, dacht ik, in die wat schele bruine ogen. ‘Die winter is vergan­gen, ik zie des meis ver­tuut, Ik zie die loover­kens hangen...’Dat lied was veel te moeilijk voor haar kinde­ren en het sloeg nergens op want het winterde in heel Ten Boer verdomd hard.
Om vier uur,na het straf­werkuur, liep ik met de fiets aan de hand met Dirk­jan naar huis. We kwamen voorbij de dorpsvijver.
‘ Waar ben je door het ijs gezakt, Dirk­jan,’ vroeg ik.
‘ Daar, Mee­ster, ’zei Hij en stak zijn wijsvinger in de rich­ting van de ijs­vloer.
‘ Ik zie geen gat jon­gen.’
 ‘Daar, Meester!’ Hij gooide een steen op het ijs die naar het midden van de vij­ver schoof.
‘ Daar hele­maal. ­‘vr­oeg ik.
‘ Nee Mees­ter, daar niet, wacht ik zal het aan­wijzen.’ Hij liep het ijs op, bleef na een paar passen staan en zei naar beneden wijzend:’ Hier was­ 't, Mees­ter.’
Toen begon het ijs te kraken en ging Dirk­jan door het ijs. Hij stond plotse­ling tot z'n middel in het water en keek hulpeloos naar mij. Hoe kon hij in hemels­naam thuis of waar dan ook gaan uitleggen dat hij twee­maal op dezelfde plaats door het ijs gegaan was.
©.c.u.

dinsdag 13 maart 2012

Boontje komt om zijn loon­­tje


Ceesjan


En toen moest het dan wel voorjaar zijn  in Ten Boer, want de tulpen en narcissen hiel­den overal exercitie, en van Puttens stemming was slech­ter dan ooit. We stapten over het schoolplein heen en weer en Juf Mulder trachtte hem op te vrolijken.
Ze had gisteren een kereltje van haar tweede klas zo fijn ge­fopt.
‘Hier juf, voor juf; eet maar lekker op, juf,’ met deze woorden had Cees Jan een handvol pinda's op haar tafel gewor­pen.
Ze had geknikt en was meteen de leesles en de taalles daar­na begonnen.Tijdens de be­spre­king van het dictee had Cees Jan nog eens voorzich­tig op spoedige consumptie van de aard­nootjes aangedrongen en toen de hele klas met ijve­rig penge­kras aan 't werk was, had ze de eetwaar ter hand genomen, gewogen en te licht bevonden.

In de grote pauze liet ze de pin­da's in haar handtasje glij­den. Bij de supermarkt kocht ze al wat voor haar avond­eten. Toen de middag­school met z'n lessen begon, lagen Cees Jan 's ‘knabbel­nootjes’ nog onaange­roerd op tafel. In de stille rust die de moeilijke rekensommen eis­ten, begon Juf omslachtig haar pinda's te doppen  en op te eten.
Een verwon­derd gestamel       wee­rklonk:’ Juf, maar dat kan niet, die pin­da's zijn leeg, die kunt U niet op­eten! Zijn die pin­da's wel van mij, juf!’
‘Ja Cees Jan, ze sma­ken erg goed, wil je er ook een?’ Een paar kinde­ren lachten uitgela­ten; ze begonnen de rest van de klas te ver­tel­len en uit te leg­gen. Cees Jan had Juf Mulder wil­len foppen en nu had Juf hem ge­fopt. Juf moest het maar eens precies vertellen, von­den ze.
‘ Die Van Dungen is een dom­me jongen; die moet maar meer aandacht voor z'n werk hebben,’ reageerde de nog steeds wat boze Van Putten.
Hij voelde aan z'n arm en elboog waar nog een lichte prikkeling zat;alsof iemand z'n telefoonbotje had ge­raakt.

Onder de ochtendles­sen had­den de leerlingen van de zesde hem beetgenomen. Ze schreven een opstel en hij was op patrouille tussen de banken.
Bij een meisje bleef hij staan en maakte een op­merking over haar onnozele handschrift:’ Zijn dat spinnenpootjes, Jozet Wolf?’
‘Nee, ik maak pretletters, mees­ter!’
Mopperend liep hij door en kreeg het koud in zijn rug. Z'n oog viel op een spel kaarten dat uitdagend bij Gerard Pieter­man op de bank lag!

Wel donders, in zijn school werd niet ge­kaart en gegokt, wat zouden we nou hebben! Hij werd nog bozer toen hij op het pakje de afbeelding van een naakt meisje ontdekte. Hij greep het doosje en trok met een routine- gebaar, toch wel nie­uws gierig, de kaarten uit het pakje! Een vlammende prikke­ling sloeg door zijn hand en arm.
Grommend smeet hij de kaarten van zich.
‘Elektri­sche kaarten’, werd er ge­fluisterd.
 De klas be­gon eerst aarzelend en daar­na royaal te lachen. Straf zou hij hebben willen geven, maar dat kon zelfs een Van Putten niet altijd en overal doen!

Meester Van Drie wilde op zijn beurt iets aan  Van Puttens humeur verbeteren en begon over Maria Ziel­tjens die, een week eerder, onder een boeiende uitleg over het verschil tussen hoog- en laagveen, drie har­tjes van zoete pepermunt op de lessenaar voor hem had gelegd waarbij ze verdroomd zat te luiste­ren. 

Hartjes met in diepreliëf de woorden:’ Schat, een zoen en Had-je-me-maar!’
Gelukkig verloste de school­bel hem en Van Putten van die ongelukkige anekdote, zodat hij niet hoefde te ver­tellen dat hij haar verkapte genegenheidverklaring had opgepeuzeld en maar een beetje in zijn maag gezeten had met dat lieve staren van Maria.
 ‘Dat kind van Zieltjens is een dom en onhandig meisje,’ zei Van Putten nog toen we van' t voorjaarslicht de donkere schoo­lgang binnen­gingen.

tekst en schetsen
©c.u.