donderdag 22 september 2016

sloop




Morene

De wijk verandert vlug niets staat
er nog geruststellend op zijn plaats
alleen de lucht is blauw en het gras

soms geel je vrienden zijn de weg
kwijt een mens raakt uit zijn doen
dingen die je later nooit meer ziet

zoals die pet met een  groene mica
zonneklep  je keek omhoog zag zachte
wolken varen langs een  hemel vol gras

neem op de rotonde de derde afslag
 de tomtom voert je nu in niemandsland
de strijd om ‘het  uitzicht gaat er verloren

die straat de flat en het meisje  dat er sliep
ze worden vakkundig van de kaart geveegd
tot stoffig  zand en je kunt er niet omheen
©c.u.

woensdag 11 mei 2016

Aan de kogel ontsnapt


de Zuiderzeestraatweg in Doornspijk nabij ons huis


Ze heette Juffrouw Heineken. Niks om te lachen; bier was in mijn jeugd nog zo niet prominent in de samenleving. We zaten bij haar in de klas in enorme houten schoolbanken waarin je haast verzoop. Ze had een knotje, droeg een blauwe witgebloemde jurk, soms een  lange zwarte rok, een blouse met groene bloemen en zwarte rijglaarsjes. We kregen van haar een lei en een griffel, een leesplankje met een letterdoosje en waren daar dolgelukkig mee. 
Ze leerde ons het Aap- Noot – Mies. En wat er verder op didactisch gebied gebeurde ging aan mij voorbij. Hij ziet ieder vogeltje vliegen,luidde de diagnose. Misschien had ik een milde vorm van chronische verstrooidheid.  Nu hebben ze daar vast wel een mooie naam voor.
Naast mij in de tweepersoonsbank zat een jongen met een rood hoofd die steeds aan zijn piemel friemelde. Iets waarbij ik me ongemakkelijk voelde en Juf Heineken had niets in de gaten. Ze tripte opgewekt op haar hoge laarsschoenen, was vriendelijk druk, klapte in haar handen als we bij de les moesten blijven. Soms kneep ze in een  wang of trok aan een oor. Wij vonden dat niet erg; het hoorde bij ons jonge leven. 

Tussen de bedrijven door gaf ze ook Godsdienstles, vertelde van Jozef in de put en Mozes in zijn biezen mandje. Vanuit ons perspectief was ze al heel verschrikkelijk oud. Weliswaar niet ouder dan Methusalem die wandelde met God, maar toch Juf Heineken kon elk moment doodgaan. Maar dat deed ze voorlopig niet.
Wie wel de pijp uitging, halverwege dat eerste schooljaar, was mijn bankgenoot. Hij stierf aan  een snelle tbc of vliegende tering. Met juf moesten we naar het kerkhof. Daar preekte de dominee een stukje en keek naar de hemel waar niks te zien was. Afijn, het piemelventje had de geest gegeven. Zijn naam weet ik niet meer en in mijn bank had ik het rijk alleen.
 In de tweede klas kreeg ik te maken met Meester De Zoete die ongemeen streng was, maar mijn bloemrijke juf verloor ik niet uit het oog. Dat kwam zo. Ze had in het huis naast het onze wat kamers gehuurd. Daar woonde ze met een ander zwart gekleed knotje, misschien haar zuster,  oude moeder of een stiekeme vriendin, wie weet!
Mijn  ex-juf zag ik dus geregeld. Veelal zat ze achter een tafel voor het raam aan de straatkant. Met een handnaaimachine maakte ze jurken, rokken en bloesjes. Ze draaide aan het wiel, liet de naald op en neer dansen en schoof de stof onder de naaivoet door. Soms herstelde ze ook kapotte kleren, want we leefden in de oorlog en alles moest opgelapt en opgekalefaterd worden. Daar zat juf. Ze kwam niet vaak buiten. Onderwijzers en dergelijke hoogwaardigheidsbekleders kwam je niet zomaar in het wild tegen.
 
Ons huis
Op een kwaaie dag in mei,  de oorlog was eigenlijk al afgelopen, kwamen er losgelagen Duitsers door ons dorp. Zenuwachtig schoten  ze overal op. Juf had ik heel de morgen achter het raam kunnen zien. Maar op het moment dat die gestoorde soldaten hun  Sten, Brengun of Karabijn op de huizen leegschoten, was ze juist naar het achterhuis gelopen. Een van de kogels maakte een keurig rond gaatje in het glas boven de Singernaaimachine.
Mijn vader en moeder zeiden later onder het avondeten dat het een Godswonder was en dat die schooljuf maar gemazzeld had. Juf Heineken; ze leerde ons ook psalmen. Versje stond er op je rapport. Daar had ik een 9 voor, onbegrijpelijk want alles is in het moeras van mijn herinnering verzonken. 
Alleen een fragment is me bijgebleven: ’t Hijgend hert, der jacht ontkomen, schreeuwt niet sterker naar’’t genot van de frisse waterstromen, dan mijn ziel verlangt naar God.’
 Waar zij die dag en daarvoor of later naar verlangd heeft weet ik niet ,maar m ’n   eerste onderwijzeres;  juffrouw Heineken, moet als mijn bronnen kloppen, heel oud geworden zijn.
©.c.u.

maandag 9 mei 2016

Meisjes thuis brengen was in die tijd gevaarlijk





De deur naar de keuken die op een kier stond ging verder open. Kees kwam in haar blikveld met borden en bestek.‘
 ‘Ben je nog met die foto’s bezig meisje!’
‘Ja dat mag  toch wel. Trouwens weet je wat er van Karel geworden is. Was  wel een vreemde snoeshaan vind je ook niet. Hij kon soms raar uit de hoek komen.’
‘Een jaar of twaalf na de mulo, ben ik hem eens tegengekomen. Hij had toen van dat lange Michiel de Ruiterhaar en had de school voor journalistiek gedaan.’
‘Ja de mode  van die tijd, gelukkig heb jij het altijd kort gehouden. Wat eten eigenlijk!’
‘Avocado met garnalen, heldere groentesoep, gebakken aardappels met schnitzel en een toetje, aardbeien met slagroom na. Kan dat je goedkeuring wegdragen!’
Hij verdween in het kombuis  ‘Hebben we nog ander knabbels dan die pinda’s en  is er nog meer frisdrank!’
Door het keukenlawaai reageerde hij niet. Ze mijmerde voort over hoe Kees tegen wil en dank verstrikt raakte in dorpsaffaires. Hoewel  wat had hij met die Panda daar op dat grote voetbalgrasveld eigenlijk gedaan ‘Het voelde alsof  ik naar de verte groeide’, zei hij.  Om uitleg gevraagd begon hij over een dichtregel die hij ooit gelezen had. Hij schreef af en toe zelf ook wel eens wat. Dat was een soort beschadiging die hij door dat voordragen bij  de leraar Nederlands opgelopen had. Bovendien stelden zijn versjes niet veel voor. Toch streelde het wanneer hij iets voor haar maakte.

Heel veel later na dat gedoe in het park waren ze dus met z'n vieren het dorp uit gefietst. Karel was nu ook van de partij. Gert had zich met Riekje van de dokter  tussen de rododendrons verstopt en bleek naderhand onvindbaar.
Na de brug over de Grift, gingen ze verder, langs de kanaaldijk naar beneden. Het was een streek met vreemde landhuizen, boerderijen en landerijen. Ze slingerden met hun fiets over de onbekende weg, riepen luid allerlei grappige dingen  naar elkaar. De stemming kon uitstekend genoemd worden. In het donker was niet te zien hoe het met Freek ging. Aan het eind van die lange vrolijke weg naar V. liep de weg omhoog tegen de rivierdijk. Ze sloegen linksaf. Er werd weinig meer gezegd en het groepje reed het onbekende korte dijkdorpje binnen.

Panda had haar hand op zijn stuur gelegd. Na het plaatsnaambord stond in de nacht een grote groep jongens en mannen met fietsen zwijgend bij elkaar. Ze zagen sigaretten in het duister opgloeien en hun groet werd niet beantwoord. Toen ze verder fietsten, bleef het stil achter hen. Ze zeiden niets. Panda en Mathilde die nu voorop reden,  hadden wat gefluisterd. Aan 't eind van de plaats moesten ze via een lange weg langs de dijk naar beneden, waar ergens in het weiland de meisjes op boerderijen leefden. In de verte hoorden ze toen het geluid van snelle fietsbanden en hijgende stemmen.
‘Dit gaat niet goed,’  had Freek gezegd, ‘ laten we maken dat we wegkomen, anders krijgen we straks op onze sodemieter.’
Ook de meisjes werden onrustig. Ze gingen steeds sneller en gehaaster fietsen en het geluid van hun achtervolgers werd duidelijker; ze konden nu stemmen onderscheiden. Freek ging op de trappers staan om meer vaart te zetten.
Maar Karel remde af, sprong van zijn fiets en riep: ‘Ik zal wel eens vragen wat  nou precies de bedoeling is!’
‘Nee niet stoppen schreeuwde zijn vriendin, dan krijg je een pak rammel.’

Bij twee boerenhuizen stoven Mathilde en Panda het erf op. Ze riepen, ‘dáág, tot de volgende keer,’ en,’ doorrijden jullie!’
Ze schreeuwden over onze sturen gebogen terug: ‘Ja dat is goed,’ en scheurden verder over de hun onbekende grindweg; met op de hielen, zo leek het, 't halve dorp. Het werd fietsen op leven en dood en  Freek  siste tegen hem: ‘Doorrijden, niet omkijken, dan val je en ben je de sigaar.’
De weg  veranderde in een karrenspoor met veel oneffenheden; ze hadden al hun stuurmanskunst nodig om op de been te blijven. Er waren geen huizen meer; donkere hoge populieren staken dreigend af tegen de lichtere hemel. 
Het geroep en het lawaai achter hen werd minder.  De jacht  was misschien opgegeven. Ze kwamen in een onoverzichtelijk netwerk van fietspaden, hadden geen idee waar ze zaten. Buiten adem bleven ze achter elkaar doorrazen.  
 Freek en hij wisten heel goed dat die dorpsjongens  niet zachtzinnig zouden zijn: vrijen met een meisje van een ander dorp werd zwaar bestraft en ze konden zich voorlopig langere tijd niet in V. laten zien.

Toen was het fietsspoor er niet meer; ze kwamen in een weiland, over het gras ging het op topsnelheid verder. Bij een hek moesten ze afstappen om in het volgende perceel te komen. Nog altijd was in de verte achter hen geschreeuw. Ze hadden nu een kleine voorsprong en passeerden weer een aantal hekken. In het donker  zochten ze tussen de koeien en schapen die bezorgd loeiden of verstoord mekkerden een weg en toen werd het rustig.  
 De boze dorpsjeugd had de strijd opgegeven of was nu buiten de grenzen van hun dorp. Vermoeid en doodop ploften  hij en Freek in het vochtige gras neer.
Waar waren ze; waar lag hun vertrouwde H? Teruggaan naar het andere dorp beteken­de zelfmoord. Lange tijd zaten ze daar zo uit te blazen.
Daarna liepen ze met de fiets aan de hand door verschillende weilanden met hier en daar een boerderij met een spaarzaam verlicht raam. Toen was er een fietspaadje dat ze herkenden. Ze  waren vlak bij huis aan een heel andere kant van het dorp.  Freek zei hem gedag. Kees reed langzaam naar de Langeslag  Veel te laat kwam hij zo thuis.  

De volgende dag was hij in het dorp Karel Mosterd tegengekomen. Die zag er belabberd uit, had  blauw oog en een kapotte lip. Hij mopperde dat die inboorlingen daar achter de dijk hem met z’n allen afgetuigd hadden en ze  staken de banden van zijn fiets lek zodat hij van Vorchten of Veessen of hoe dat rotgehucht ook mocht heten, naar huis moest lopen. Ze riepen hem nog na dat als hij zo nodig verkering met een van hun meisjes wou, hij eerst voor een paar flessen jenever moest zorgen. Hij was pas ver na twaalven thuisgekomen. Zijn vader was boos, deed misschien aangifte. Karel hoefde zo’n rotmeid die hem in de val lokte niet meer en hij  kreeg langzamerhand tabak van  die gluiperd van een Gert. Hij had immers alles geregeld en lachte in zijn vuistje.
©c.u.

dinsdag 26 april 2016

Vervolgens stortte hij zich heldhaftig van de driemeter plank naar beneden




Een week lang gebeurde er niets. Kees ging met Karel op een avond naar het naburige E. waar nu een soort minikermis stond. Hij kwam er onvoorbereid Corrie tegen en betaalde voor haar het bezoek aan een rariteitenkabinet met allerlei griezelige dingen op sterk water. Even leek het weer goed tussen hen. Ze herinnerde zich dat wel. Hij was druk en zenuwachtig geweest. Zij was daar toen met Lisette ’s zusje.
De postbode bezorgde een ansichtkaart voor hem van Mathilde; het was een afbeelding van een molen met een paar huizen. Aan tafel werd de kwestie uitgebreid geanalyseerd. Wie was dat meisje; was ze wel van goede familie, en hoe lang was dit allemaal al gaande. Kees voelde zich zeer geërgerd en ontkende alles. Menno, Eline en Jenny genoten.
's Avonds riep zijn vader hem apart en liet een verpakking met condooms zien.
‘Weet je hoe dat werkt, zei hij,’ ken je die dingen, neem die maar mee je zult ze misschien nodig hebben.’
Hij kreeg een kleur, maakte een afwerend gebaar en stamelde: ‘Nee hoor, die hoef ik niet.’
Hij was vreselijk kwaad en beledigd en had het idee dat zijn nieuwsgierige vader het allemaal heel spannend en belangrijk vond.
Freek had een kaartje van Karels mollige  meisje ontvangen; geen molen maar een plaatje van het Veerhuis. Kees snapte er niet veel van; hier klopte iets niet. Freek hoorde toch bij Mathilde en haar bril.
Karel had post van Panda
Nog merkwaardiger was dat Gert Smolders op de hoogte bleek te zijn van het feit dat ze post gekregen hadden. Hij had gezegd: ‘nu kun je eindelijk die Corrie van je uit je kop zetten, Mathilde is hartstikke gek op jou; ze wil wel!’

Zaterdag in de vooravond kwamen Mathilde en Panda het dorp binnenrijden. Het volslanke meisje van Karel ontbrak. Panda besteedde nu al haar aandacht en energie opeens aan Freek die het zo te zien wel best vond; hij zwaaide enthousiast met zijn hand langs z'n blonde hoofd: als dat maar goed ging.   
Die Mathilde  kwam naast Kees fietsen en zo begonnen ze in een andere opstelling aan de rondgang van 't Vage vuur, de Lindelaan, de Stationsweg en de Hoofdstraat en opeens wandelden ze in het Van Meurspark in de lanen om de vijver onder de hoge donkere eiken en beuken.
Freek liep met Panda in de half schemer achteraan. 
Kees was ontevreden. Hij vond haar meer de moeite waard met dat ronde lijfje, dat ondeugende gezicht met die bruine ogen. Blauwe ogen en brillen waren in die tijd  voor hem uit den boze. 
Hij wandelde daar in zijn kleurloze regenjas met een Mathilde die steeds dichter bij hem ging lopen en toen ze een arm om hem heen sloeg, raakte hij helemaal van zinnen. In zijn linker broekspijp werd iets  stijf waar hij. geen zeggenschap over had. 
Ze duwde haar lange blonde haar tegen zijn gezicht  en gaf een mislukte zoen. Achter hen hoorde hij Panda kirrend lachen en kwekkebekken, Freek af en toe wat zeggen: het was daar een vrolijke boel.

De volgende dag ging hij naar het zwembad tussen H. en E. om alle narigheid van zich af te spoelen. Hij wou die meisjes van dat verre dijkdorp niet weer ontmoeten. Natuurlijk lag dat gehucht niet ver van H., maar alles wat in hun beleving onbekend en vreemd was, had de notie van afstand. Wat vroeger groot en ver was, had niets met kilometers en zo te maken.
Langs de smalle fietsweggetjes door de velden, langs de rozen van kwekerij Buisman fietste Kees richting zwembad; hij had ruim de wind tegen en kon lekker uitwaaien. In het natuurbad waren Gert en Karel  lawaaierig bij de spring- of duikplank bezig. 
Op het zandstrand ontdekte hij Corrie met een vriendin en een grote lelijke lange puisterige jongen tussen zich in. Die had een arm om Corrie geslagen en tegelijkertijd zat hij met zijn vrije hand in het badpak van het onbekende meisje te frunniken. Die jongen was veel ouder dan hij: vond zij zich opeens niet te jong meer?

Kees vond dat er veel oneerlijkheid en slechtheid op de wereld bestond. Hij ging ijverig en verwoed baantjes trekken; afwisselend crawl-, school-, of rugslag. Wanneer hij op zijn rug dreef keek hij soms schielijk naar het strand of daar onder de strakblauwe hemel de smerigheid nog altijd te zien was.
Vervolgens stortte hij  zich heldhaftig  van de driemeter plank naar beneden, dat zou wellicht de aandacht van Corrie trekken. 
Duiken kon je het niet noemen; het was meer een combinatie van vallen en springen. Hij maakte smak tegen het water, had vergeten zijn ogen te sluiten, dat deed gemeen zeer en niemand in het volle bad had  niemand iets van zijn  gedurfde onderneming gemerkt.   
Hij reed naar huis, waar hij zich verdiepte in de Avonturen van Kapitein Rob, die beleefde met z'n zeilboot" De Vrijheid" en z'n trouwe hond spannende zaken en was niet zo verderfelijk als Dick Bos met al die knok- en schietpartijen.

Toch volgde er enige tijd later nog een avond met de meisjes uit het rivierdorp. Panda , Mathilde  en ’t dikke meisje waren ineens in H. en ze namen de draad van hun wandelingen en fietstochten weer op. De rollen werden opnieuw omgedraaid. Mathilde die zijn ontoeschietelijke houding niet ontgaan was, concentreerde haar verlangen naar knuffelen en kussen nu op Freek die daar geen bezwaar tegen had. Ze zwierven door het hele dorp, kochten ijsjes, dronken appelsap met prik, waren vrolijk en luidruchtig. 
Toen liepen ze door het park met de vijver en de bankjes. Freek ging ergens zitten en liet zich de aanhaligheid van zijn vriendin welgevallen. Met Panda kwam Kees in de uitgestrekte lanen rond het voetbalveld terecht. Ze babbelde  blij, huppelde om hem heen, duwde hem plagend opzij en rende af en toe weg om  haar Kees tot een achtervolging te verleiden. Van ver af hoorde hij Gert en Karel roepen. Ze vielen  blijkbaar Freek en zijn meisje lastig. Gert joelde: ‘Ga je lekker Freek?’

Hier achter het voetbalterrein was hij veilig voor pesterijen. Panda gaf hem de zoveelste duw; hij viel naast het pad, waar hij al eerder gelegen had. Ze rende in het donker het wijde speelveld op. Hij krabbelde overeind en stormde op zijn beurt het voetbalveld op. 
Panda liep in allerlei richtingen over het gras en toen hij haar tenslotte te pakken had,  was ze over hem heen gestruikeld. Ze stoeiden en rolden over het veld en toen lagen ze stil; dicht tegen en half op elkaar. Ze drukte haar lippen naast zijn mond, goed kussen was een moeilijke bezigheid. Hij bespeurde haar mollige lichaam met de zachte benen en had een gevoel of hij naar alle kanten groeide.
©c.u.

vrijdag 8 april 2016

Wil je een croquet of een warm worstje



In de tijd dat het feest in H. overal in volle gang was, deden Kees en z’n vrienden vol toewijding hun werk. Niet altijd verliep dat  gladjes. Op een gegeven moment vonden zij in een laantje rond het voetbalveld een grote kerel met zijn vriendin.
Karel vroeg of er entree betaald was en wou het kaartje. Dat kon niet.
Gert Smolders zei heel officieel: ‘u moet hier weggaan, meneer, als u geen toegangsbewijs heeft.’
De vriendin giechelde en zei: ‘Willem, je bent toch niet bang voor jochies met armbandjes.’
Karel wees en riep streng: ‘Weg wezen hier!’
Een klap in het gezicht. Karel tuimelde om, bleef versuft liggen.  Gert en Kees zetten het  op een lopen. Kees struikelde in de brandnetels. Gert en zijn belager stormden verder. Even later hoorde je ze hijgend om de grote vijver van het Van Meurspark rennen.
Ondertussen was Freek blijven staan, die sloeg tegen het witte haar, keek gefascineerd naar het schommelen van z'n blonde kuif, hij  vergat alles.  En die vriendin stond te roepen: ‘Toe Willem, grijp ze, sla ze in elkaar!’

Toen Kees overeind krabbelde, zag hij dat Freek driftig stond te wuiven en opeens lag  te spartelen. Het meisje stopte met haar aanmoedigingen en zei: ‘Wat doe jij raar, joh, sta eens op, doe niet zo bezopen.’
Kees vertelde dat Freek last had van vallende ziekte. Karel wreef versuft over z'n gezicht.
‘Willem, kom terug, het gaat hier niet goed, d 'r doet er eentje gek, ’ schreeuwde het meisje.
Haar Willem kwam snel; hij mopperde: ‘Wat hebben jullie hier uitgespookt; ik heb die vent niet aangeraakt. Kom, Gerrie, we gaan.’
‘Nee’, zei Gert, ’jullie blijven hier dan kan ik de mensen van de E.H.B.O. waarschuwen.’
Even later werd Freek weggedragen.
‘Die jongen heeft vallende ziekte,’ zei het meisje tegen haar vriend,’’ Die  zweeg, wist zich geen houding te geven.
Gert, Karel en Kees  gingen verder met het begeleiden van het feestgewoel en Freek was een paar dagen uit beeld.

De woonplaats van Kees bezat een doolhof van straten, wegen en weggetjes. Een wirwar van kleine paden en ongebaande sluiproutes liep tussen en achter de huizen naar de akkers en weilanden. Zo konden de mensen elkaar ontlopen, bezoeken en ongezien ontmoeten. 
De vele zelfgemaakte paden waren een banddikte breed. Dat was lastig als je een tegenligger moest passeren; inhalen was volstrekt onmogelijk. Mensen die zich met elkaar geconfronteerd zagen, stapten af, keken neutraal, mompelden of bromden een groet en stapten weer op. 
Als het veel geregend had, waren zulke sluipwegen glibberig en had je al je creativiteit nodig om niet regelmatig onderuit te gaan.
Jaren later hadden Kees en zij eens  een tocht gemaakt langs al die sluip- en achterweggetjes toen hij haar met een zekere trots  in het dorp van zijn jonge jaren rondleidde……
Vanuit de keuken kwam  het lawaai van pannen, borden, bestek,  dichtklappende keukendeurtjes en  laden die open en dicht geschoven werden. 
Corrie schudde haar donkerblonde sluikhaar; die man van haar had altijd een hoop lawaai om zich heen.                                

En het verhaal van die opzichters in  lichtgeel en grijze  regenjassen ging nog verder.  Wanneer Kees op  z’n praatstoel zat en op dreef kwam, was hij niet te stoppen
Op een droge avond in september kwamen over die zij- en achterweggetjes een paar meisjes uit een naburig dijkdorpje hun gebied binnen. Ze waren klein, dik en blond en twee van hen droegen een rond brilletje.
's Avonds en in het weekeinde reden de vrije jongens en meisjes van 't dorp rondjes door de Hoofdstraat, de Stationsweg, de Lindelaan en het Vage Vuur. Het Vage Vuur was een smal gedeelte tussen het huis van de veearts en de pastorie. 
Die eindeloze fietstocht in een ordeloze cirkelgang, waarbij giechelende meisjes en stoer doende jongens elkaar steeds tegenkwamen, was opwindend, geheimzinnig en tegelijkertijd stomvervelend, want er gebeurde nooit iets. 
Nu reden daar opeens onbekende meisjes uit een ander en ver dorp. Zij werden door Gert en Karel geënterd in de buurt van de Lagere School in  de Stationsweg. 
Na enige onderhandelingen waren Freek en Kees er door Gert bijgehaald en daarop reed Gert al gauw een andere kant uit; ongetwijfeld ging hij met zijn vriendinnen weer spannende dingen beleven. Dan bleef het niet bij zoenen

Freek en Kees  had  hij opgezadeld met meisjes van een andere, wellicht vijandige stam. Samen gingen ze de verplichte rondjes fietsen, dat hoorde bij het ritueel. Het ene meisje heette Panda. Ze had stevige kuiten, lekkere beentjes zou Mosterd zeggen, en ze had bruine ogen. Die deden hem aan Corrie denken. Die Panda viel voor Kees.
Freek was met het brillenmeisje achter hen. Panda was actief; babbelend slingerde ze met haar fiets tegen hem aan. Deed ze dat met opzet; of kwam dat van het vele gepraat. 
Freek's meisje  heette Mathilde; ze zei niet zoveel, had lange gladde benen en ze droeg nog geen borsten.   
Het mollige rondborstige meisje van Mosterd  had donker haar.  Ze had een hand aan het stuur en een op Karels schouder. 
Ze zigzagden over de weg en vielen een paar keer om. Ze gingen met z’n allen nog een tiental keren door de Lindelaan en het Vage Vuur, stapten af bij een automatiek in de Hoofdstraat om de dames een versnapering aan te bieden.
‘Wil je een croquet of een warm worstje,’ had Karel aan zijn verse vriendin gevraagd. Die vond dat wel lekker.

Natuurlijk was Panda een bijnaam; hoe ze werkelijk heette bleef onbekend. Met Freek ging het goed scheen het; hij vermaakte zich en kwam helemaal niet aan zijn haar.
Tegen negen uur of halftien brachten ze  Panda en haar vriendinnen een eindje naar huis. Ze reden door de Van Regterenlaan in de richting van het gehucht V. Na de brug over het Griftkanaal maakten de jongens rechtsomkeert, want daar begon voor hen onbekend gebied; de meiden moesten het daar zelf maar verder uitzoeken. 
Freek zei niet veel toen ze teruggingen. Ze wisten allemaal ook niet zo goed hoe de zaken ervoor stonden.   
Het idee dat Gert het allemaal in scène gezet had, bevredigde Kees allerminst, ook voelde het wat als ontrouw aan Corrie. 
Op haar had hij nog steeds zijn zinnen gezet.  Hij  hoopte diep in z'n hart dat die meiden voortaan maar rustig in hun rivierdorpje zouden blijven.
©c.u.        vervolg van  Dorpsfeest en liefde