Posts tonen met het label wandelen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label wandelen. Alle posts tonen

donderdag 28 januari 2016

Fietsen en wandelen met ongelijke benen



Er kwam een eenzame fietser voorbij die riep lachend: ‘Moi en bist toe de weg kwiet? Kist hier maor twei kaanten oet; veuruut of trugge’
Mosterd sprong overeind, maar de grapjas was al buiten gehoorsafstand. Hij schudde ’t hoofd, keek nog eens op de  routekaart en zette de pas erin. Eerst kwam hij langs Nieuwstad; er stonden in een  scherpe bocht van de weg drie of vier arbeidershuisjes, vandaar volgde hij het Coolmanspad en de Fiveldijk.
Op de Garsthuizerweg daarna was het bepaald druk; hij werd ingehaald door een ingewikkelde landbouwmachine met hoog bovenin een  kleine cabine een kwajongen die de kolos in bedwang hield, het gevaarte nam een groot deel van de smalle weg voor zijn rekening.  Er kwam hem een melktankwagen tegemoet die half in de berm kroop. Maar alles liep op rolletjes en even later wandelde hij weer alleen.

Nu begon de Groeveweg daarna moest hij  volgens de wandelmap de Westeremderweg pakken. Hij was weer alleen met de wereld, verloor ‘t besef van tijd. De bewoners van Noord Groningen waren wellicht  een beetje mensenschuw en lieten zich bij voorkeur laat in de avond of bij nacht en ontij zien. Dagdromend liep hij per abuis de Zeerijperweg op. Een weg met veel populieren die ietwat uit het lood stonden. 
Karel kreeg aandrang.  Hij had in Garsthuizen aan meester Nijborg best kunnen vragen of hij daar even naar een van de schooltoiletten mocht. 
Natuurlijk kon hij in dit deel van het land ongestraft half verscholen bij zo’n boom  wel eens lekker een plas in de buitenlucht doen.
Onwillekeurig  dacht hij aan Gert  die vroegere klasgenoot die zo graag vunzige erotische dingen vertelde, dat je mannen had die masturbeerden in het gat van een boom of het met dieren deden en dat het ook gewoon fijn was om  eens heel flink te zwaaien met je stijve piemel.
De populieren van de Zeerijperweg zagen er gaaf en ongeschonden uit, hadden geen kloven, spleten of holten. 
Hij ritste de spijkerbroek dicht en begon met frisse moed aan het volgend stuk van zijn traject, het profiel van de straat liep aan de zijkant  met een holling schuin af en dat maakte lopen onplezierig, net of je met twee ongelijke benen liep. Hij ging op het midden van de weg lopen. Gert Smolders bleef door z’n kop spoken.

Hij dacht aan de keren dat ze na schooltijd langs een alternatieve route via de Renderklippen over smalle  bochtige zandpaden naar huis fietsten; Hij, Gert Smolders, Kees Kriele en een paar andere jongens uit een lagere klas die ook in  H.  woonden.  Ze maakten er een soort wielerwedstrijd, een terreincross van, peddelden roekeloos op topsnelheid door een met heide en vliegdennen begroeid natuurgebied met stuwwallen, grote hoogteverschillen, prachtige vergezichten, valleien en miniravijnen. Daarbij was Kees Kriele met dat stijve beugelbeen van hem op die kleine fiets met één trapper natuurlijk bij voorbaat kansloos.
Die Renderklippen waren gevormd in de IJstijd, duizenden jaren geleden. Toen het ijs weg was, kwamen er stuifduinen en in de Steentijd en Bronstijd grafheuvels. 
Dat alles dankten we aan gletsjers en morenen had de aardrijkskundeleraar van onze muloschool verteld, maar dat liet ons koud en ook  ‘t feit dat het er laat in de avond en ’s nachts stikdonker was. Hij maakte ons ook wijs dat het woord ‘Render’ iets met rendier uit te staan had. Wij dachten dat hij leuk wilde zijn, maar lieten het wel uit ons hoofd om na een schoolfeest in Epe door het donkere bos naar huis te rijden.  

Die racepartijen overdag echter waren woest en enerverend. Doldriest, staande op de trappers,  vlogen ze over ’t parcours, hingen schuin in de bochten, doken joelend het dal in. Kortom ze trapten er met vuurrode koppen hijgend op los. Daarbij deden zich ook valpartijen voor of iemand reed rechtdoor  de begroeiing in.   
Als Kees van  z’n een- traps- fiets duikelde was hij ten opzichte van de andere wielrenners met zijn stijve poot helemaal in het nadeel. Van even vlug weer opstappen was geen sprake. Desondanks deed hij enthousiast mee.

Ergens op de route lag een pad dat rond liep, een soort rotonde van  struiken en bomen die nog in hun puberteit verkeerden: krentenstruiken, meidoorn, eikenloofhout berkjes en lijsterbessen. Van te voren  was overeengekomen hoeveel ronden er daar gemaakt moesten worden en welke afslag dan genomen werd. 
Er kwamen op dat cirkelstuk drie zijpaden uit, als je niet  tijdig kon afremmen om de goeie afslagen te nemen bleef je diep gebogen over je stuur met een verhit gezicht in extra kringetjes ronddraaien, of je maakte daarbij een stuurfout en schoot het struikgewas in. Dan kwam je op achterstand

Op een van die renderklippentochten zaten ze ergens in zo’n heide- en duinpan uit te blazen. Na een poosje klom Gert het dal uit, liep wat heen en weer in de heide tussen jeneverbessen en vliegdennen, knoopte met de rug naar ons toe zijn gulp los om een plas te doen, draaide zich om en liet in een fraaie bocht de zeik neerdalen in hun kuil. 
Kees werd vol getroffen en een van de andere mulojongens kreeg een enkele spetter mee. Smolders kwam weer naar beneden, zei met een grimas; ‘sorry, Kees, maar ik dacht dat jullie wat verderop zaten.’ 
‘Wat heb ik daaraan, niks sorry, je zuster en je grootmoeder op een houtvlot, kijk toch uit die smerige vissenogen van je, lul!’ reageerde Kees.

©c.u.
        vervolg van              naar Loppersum

woensdag 27 januari 2016

Onderweg naar Loppersum





Toen Mosterd Garsthuizen binnenliep, ging net de dorpsschool uit.
De meester, een oude grijze man, stond in de deuropening van zijn onderwijsfabriekje de kinderen na te kijken. De dagtaak zat er op. Hij rookte een pijp, groette de rugzakwandelaar.
Karel ging naar hem toe voor een praatje. Hij had inmiddels begrepen dat schoolmeesters echte roddeltantes waren die graag hun eigen stem hoorden en als je iets over streek en dorp wou weten, was je bij hen  aan het juiste adres.

Meester Nijborg informeerde echter eerst: wie hij voor zich had, van waar de vreemdeling kwam en waar de tocht heen ging.
Karel wees: ‘Bij dat kerkje, in dat dorpje, kent u de directeur van de school daar? En ik ben op weg naar Loppersum.’
Nijborg schudde z’n hoofd; hij was er nog nooit geweest, kwam eigenlijk Garsthuizen maar zelden uit. Soms ging hij via Zandeweer en Doodstil naar Uithuizen om te winkelen. Ook had hij  vernomen dat er in  dat Oldenzijl een verknipte collega woonde, die zich verbeeldde burgemeester van ’t dorp te zijn. Dat kreeg je ervan als je het hele jaar elke dag met die 18 kinderen van zo’n eenmansschool opgescheept zat. Hier had hij tenminste nog een onderwijzeres die hem in het gareel hield. Al stonden zijn zinnen wel eens op de tocht.

Daar in dat Oldenzijl hadden ze een meester gehad die ze ‘jeneverglas’ noemden en diens opvolger was meer een soort autosloper geweest die aan  een oude  Opel Olympia of Chevrolet Bel air sleutelde en de kinderen aan hun lot overliet. De man die er nu voor de klas stond, ene Krieleman, liep naast zijn schoenen en had naar men zei overspel gepleegd met een buurvrouw. Had die man gezegd dat hij directeur was!

Karel trok z’n wenkbrauwen op. ‘Vrouw’ Haan leek hem geen  aannemelijke kandidaat voor verboden liefde. Die liep met maaiende armen en grote passen als een opgejaagde kakelende kip in dat dwergdorpje met z’n Middeleeuwse kerkje rond.
Nee, in Garsthuizen zat hij goed, ging de meester door. Er woonden aardige mensen, de kinderen waren gehoorzaam en leergierig. Elk jaar was er een landbouwwerkweek van een lyceum of atheneum uit Amersfoort. Met de leraren, die bijna allemaal doctor, doctorandus of professor waren, kon hij goed overweg. Ze behandelden hem op voet van gelijkheid, verbeeldden zich niks, deden niet uit de hoogte! Met Mollenvanger, de leraar Nederlands, en  Rammenas van Grieks en latijn was zelfs een soort vriendschap ontstaan.

Zo draafde meester Nijborg maar door, heftig sabbelend aan zijn kromme pijp. Hij had wat in te halen, want binnen zat een zwijgzame echtgenote en over zijn schooljuffrouw mocht hij dan wel eens fantaseren, maar met haar kon hij toch alleen maar praten over rekenen, taal en beginnend lezen.
Ze namen afscheid. Karel liep wat rond in het stille dorp. De molen die hij wilde bezichtigen was buiten bedrijf en niet voor publiek toegankelijk. 
Ergens buiten het dorp ging hij in het gras zitten. De zon scheen en de stilte zong in z’n oren. In de wijde omtrek viel geen levende ziel te spotten, vogels hingen boven de velden. In de verte brandde een zilveren kaars, de vlampijp van het aardgasveld bij Loppersum. Daar kwam hij straks misschien langs. In zijn rugzak zocht hij z’n gekreukelde wandelkaart.

Het doel was Termunterzijl en Nieuw Statenzijl dan kon hij na Loppersum richting Delfzijl.  Maar in Schildwolde stond een scheve toren.  Als hij die wilde zien zou hij  van de  geplande weg afwijken Hij stippelde  een  alternatieve route uit; Winneweer, Ten Post, langs het Schildmeer, het dorpje Hellum leek interessant.   
Wanneer hij daar rond gekeken had, kwam hij over Wagenborgen en Woldendorp  wel weer op het oude spoor.

©c.u.            vervolg van         Leedaanzegger

dinsdag 26 januari 2016

Het Oude Rechthuis en een Leedaanzegger




Tegen half elf uur was de Kikkertent van Mosterd droog genoeg. Hij nam afscheid van vrouw Haan, zwaaide naar de meester van het dorp die op het miniatuur schoolpleintje op een stoel in het zonnetje zat. Het was pauze. De achttien kinderen speelden visnetje. Gisteren had Hommeles hem naar die eenmansschool gestuurd, want meester Menno Pootaardappel kon toch nog veel meer bijzonderheden over de kleine leefgemeenschap vertellen. 
Dat Pootaardappel was niet meesters echte achternaam.
De Oldenzijlster dorpsbevolking gebruikte graag bijnamen. De man heette Kriele. Een krieltje was een kleine ronde aardappel die als pootgoed werd gebruikt en Obbena, de rijke heer en meester van De Korenaar was gespecialiseerd in het kweken van poters. Het was allemaal van een soort morbide logica. Als de man nu een klein rond koppie had gehad! 
Karel liep de hoofd- en enige weg af die het dorp rijk was af en overdacht alles wat hij aan de weet gekomen was.  Hij passeerde de woning van koster Klinkhamer, daarna een huis met de naam: ‘Het Oude Rechthuis’, ooit, misschien in de Middeleeuwen was er hier dus ook recht gesproken, vervolgens kwam het huisje van leedaanzegger Lijster in zicht.  Die was lijkbezorger en aanspreker, iemand die na een overlijden de nabestaanden inlichtte en begrafenissen regelde.

Op aanraden van  boer Geert had hij ook met die man een praatje gemaakt. Wanneer er in het dorp een sterfgeval was, trok Lijster een begrafenispak aan, zette een hoge hoed op en ging te voet de huizen langs, belde aan en verkondigde met luide stem wie gestorven, wat de oorzaak en omstandigheden waren, wanneer de teraardebestelling plaats zou vinden en of er in het kleine kerkje een uitvaartdienst gehouden werd. Als er dus sprake kon zijn van misdrijf, onnatuurlijke dood en andere pikante details, was Koos Lijster de aangewezen persoon om iets aan de weet te komen.

‘Maar,’ lachte Geert, ‘ wat Koos vertelt is niet altijd betrouwbaar. De mensen laten  hem vaak binnen om op adem te komen, en geven hem dan een borreltje. Tegen de tijd dat hij bij de laatste huizen aanbelt, komt zijn treurige boodschap niet meer vlekkeloos over.’

Mosterd was gisteren van Lijster maar weinig wijzer geworden. Het was een grote zware man. Ook hij kroop in zijn moestuintje rond net als  koster AKlinkhamer en hees zich moeizaam op aan de steel van een greep toen Karel hem wat vroeg. 
Hij  zweeg lang en keek argwanend. Mannen met rugzakken die zeggen dat ze journalist zijn, moet je niet vertrouwen, zag je hem denken. Het enige wat hij losliet was dat er een tijd terug iemand uit het dorp was doodgereden, maar dat gebeurde in de grote stad Groningen.

Net voorbij het huis van Koos, de doodbidder en slechtnieuwsbrenger, passeerde Mosterd links het Balkjespad en de  door een gracht omsloten boerderij van  de vrijgezelle broers Geert en Pieter. Rechts was de doodlopende Hommelesweg.
Het huis op de hoek stond met de zijgevel op straat. Aan de muur hing een rode brievenbus. Hier zou hij de ansichten die bij sinds Vlieland nog had, kunnen posten. Hij bedacht zich, wie weet werden de brieven hier maar zelden gelicht. 
Aan het einde van de Oldenzijlsterweg ging hij rechts af de Dijkumerweg op richting Garsthuizen en Loppersum. Er  lag nog een flinke wandeling door het landschap meanderende wegen voor hem in het verschiet.
©c.u.

 vervolg van