Hij was bang voor honden en iedere hond in Ten Boer wist dat! Over het waarom van die angst maakte niemand in 't dorp zich zorgen want het gezin Hasselaar kwam uit de stad Groningen en bij stadslui - stadjerders, zei men- hoorde onbegrijpelijk gedrag. In de nieuwe woonplaats van de Hasselaars leefden talloze blaffers en keffers en 't was er dus drommels gevaarlijk. Het meest geducht waren de herdershond van de gereformeerde pastorie aan de Westerstraat en de Deense dog van de melkboer. Vrees voor deze honden was nog aanvaardbaar, maar de kleine Rutger kreeg het zelfs te kwaad als hij oog in oog stond met de twee vierpotige 'rupsen' van de familie Hoepman.
Drie van de vier wegen naar school werden beheerst door honden en de jonge Hasselaar had al z'n vindingrijkheid nodig om- vaak langs een tijdrovende omweg- de school te kunnen bereiken. De moeilijkheden waren veelsoortig; zwervende keffers die onverwacht overal konden opduiken, boerderijen met het bordje; ‘ Wacht U voor de Hond’, met de kwellende onzekerheid of ze daar misschien al lang geen hond meer hadden!
Voor te laat komen gaf Van Putten onveranderlijk straf. Strafregels over blaffende honden die niet zouden bijten, of dertig maal het spreekwoord:’ Komt men over de hond dan komt men ook over de staart,’ een zin waarvan de draagwijdte de jongen geheel ontging. Van Putten had weinig fantasie en helemaal geen inzicht in kleine mensjes. Niemand van de volwassenen maakte zich trouwens druk om wat strafregels; straf was goed, je werd er groot van, men moest de jeugd aanpakken en men had zelf toch ook menig regeltje geschreven!
Maar Rutgerman kreeg in zijn bangheid wel een keer gelijk. Op een mooie aprildag was hij met zijn fiets op weg naar huis aan de Wolddijk toen z'n pad zo maar gekruist werd door een wrokkige airdale terriër. Het beest naderde hem zwijgend, hapte grommend naar z'n regenjas en trok hem onder luid scheurend textiel van de fiets. Het vallende rijwiel deed het beest schrikken en Rutger ging er vandoor. Het was de hond van de burgemeester geweest en dat feit maakte van Hasselaar eventjes een soort held, want de burgemeester moest de schade betalen en alle dorpsbewoners vonden dat plezierig!
Ja, en dan was er nog de kwestie van 't rundvee. Koeien zijn nieuwsgierige beesten. Als er vreemden in hun grasland komen, gaan zij daar onmiddellijk op af. Ook dat wist het stadsjongetje niet en daarom zie ik Rutger nog altijd door een weiland rennen met vijftien opgewonden melkkoeien achter zich aan. Als 't joch nu eens abrupt was blijven staan, dan had geen koe meer een poot verzet want voor niet bewegende voorwerpen is hun belangstelling minder groot.
Het hele dorp lachte zich tranen bij zulke vertoningen, want de angst van een ander biedt veel perspectieven en vooral grote mensen zijn niet meer bang voor honden of koeien!
© c.u.