Over een eindeloos lange weg liep Karel Mosterd
naar de horizon richting Usquert. Hij was moederziel alleen op de wereld. De
rugzak met kampeerspullen hing ongemakkelijk , er duwde iets
pijnlijk tussen zijn ribben. Hij ging
aan de kant van de weg in het gras zitten, haakte zijn backpack los en keek wat
hem zo hinderde; het kon dat toilettasje zijn waarin hij zijn vuistwapen had weggeborgen. Hij haalde het pistool eruit
en stopte dat in de binnenzak van zijn trenchcoat.
Het was een beetje raar. De gemiddelde journalist
liep natuurlijk niet met vuurwapens rond. Maar voor deze zwerftocht die hem
weet niet waar brengen kon, had hij het ding voor de verandering maar eens bij
zich gestoken. Het was van zijn vader geweest. Die had in het verzet gezeten.
Na diens overlijden hadden zijn broer en hij het
ouderlijk huis geruimd. Op de slaapkamer
was een boekenkastje met glazen ervoor.
Tussen de rijen
zware zwarte boeken stond er een
die blauw was met de titel ’Tussen vuur
en IJzer’ door G. van Heerde. Het ging over de oorlogshandelingen bij de
Grebbeberg in de meidagen van 1940.
Toen Karel het opensloeg, zag hij dat op de helft
van het boek de bladzijden in een ruwe
ovaal waren uitgesneden of weggeknipt en
daarin lag een pistool van klein formaat verborgen.
Even vroeg hij zich af
waarom z’n vader juist die oorlogsroman hiervoor had gekozen. De schrijver was
in de oorlog immers fout, pro-Duits geweest. Maar wellicht lag daarom die keus
juist voor de hand. De ziel had de oude Mosterd uit die roman gesneden.
Tegen zijn
broer zei Karel niks over de vondst.
Hij stond op en liep verder. Hier en daar lagen
verspreid in het land boerderijen met een paar bomen aan de voorkant als
eenzame koninkrijkjes. Een landbouwmachine reed onbemand leek het over de
velden, een wolk meeuwen erboven. Hij
had nog heel wat voor de boeg.
Aan het eind van die weg moest hij linksaf . Daar
begon een andere kaarsrechte weg.
Alle
wegen had men hier in het Noorden langs
een liniaal getrokken. Pas na Usquert kreeg je op het oude Hogeland
slingerwegen.
Bij
Noordpolderzijl had Mosterd lekker gegeten in ’t Zielhoes, een vierkant gebouw
in de luwte van de dijk. In Lauwersoog was
hij een garnalenvisser tegen het lijf gelopen: een excentrieke schipper. Die
had zijn vangst afgeleverd en ging terug naar zijn thuishaven. Hij maakte schilderijen en bediende aan boord
een geheime zender.
De tocht over de Waddenzee was problematisch. Bij eb kwam de boot droog te liggen en
pas met hoogwater kon de U Q 18
binnenlopen. Voor Karel was het een
verrassende ervaring.
De visser ging van boord, vroeg Karel een stoel aan te reiken, ging een
flink eind van zijn scheepje , pootte zijn schildersezel op ergens een zandplaat
om met zijn penseel een zeegezicht van zand, bakens, vogels en wolken op het
doek contour te geven. Ook Mosterd liet
zich via het touwladdertje zakken en wandelde in een wijde boog om de wat
scheefliggende verlaten kotter heen,
terwijl de boordradio piratenmuziek speelde.
Toen hij een paar dagen eerder bij hotel Van der Werf op Schier koffie met appelgebak nam,
had hij geen moment kunnen vermoeden dat hij nog zo’n apart wad-avontuur in het vooruitzicht zou hebben.
Zo dwaalde
Karel in
steeds grotere cirkels rond de boot, liet zijn gedachten de vrije loop en zag de schilderende schipper en zijn
vaartuig steeds kleiner worden. Zijn benen bewogen vanzelf; automatisch
spiergeheugen heette dat, had hij wel
eens gehoord. Toen de vloed het schip weer liet drijven, werd koers gezet naar
de kust.
Nu ging hij In Usquert naar het station. De benenwagen had rust nodig. De ‘Blauwe
Engel’ naar Roodeschool kwam eerst over drie kwartier, zei de stationschef. De
treinen waren nu geel, behoorden aan een andere maatschappij, maar de mensen bleven die dieselelektrische treinen met hun zwarte uitlaatrook, en
brullende motoren, wanneer ze optrokken nog altijd Blauwe Engel noemen.
©c.u.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten