Zij verdween als sneeuw voor de zon
uit m ’n woelige gedachten, hoe kon ik ‘t
ook verwachten, de tijd ging slordig met
ons om, de dagen dat ze mij zo vervulde.
Ze was uit het zicht van mijn buitenbinnenwereld
Ik zocht overal; in 't groen gras of in een onderwal.
Er waren tijden dat ze, als ik even keek, verscheen.
Wat is een uur of dag, een onbeschreven blad
waarop de wind vluchtig het verhaal vertelt
dat ze was: een bladzij poëzie en ik een slordig
proefveldje vol met doorhalingen of fouten.
Tijd is de afspraak van iets wat nooit komen gaat.
Een jaar overviel ze het huis van mijn gedachten,
bij dag en nacht deed ik gretig de voordeur open:
zij immers zou mijn zoekend bestaan verzachten.
(voor Jenny of hoe ze verder ook heten mag)
©c.u.