donderdag 15 maart 2012

Appels en ijs

appels voor de dorst en harde noten om te kraken



Het vroor dat het kraakte en over Ten Boer was met de rijp een grote kalmte geko­men. Die rust was mij  ech­ter niet gegund, in de vroe­ge les­uren werd ik be­stookt met vragen:’ Meester, mag ik water drinken, mees­ter, mijn potlood heeft een gebroken punt, mag ik naar de wc, heeft u misschien inkt en mijn schrift is vol.’ Je werd er doodziek van.
Voor de zoveelste keer ging er een vinger omhoog. Ik keek Renske vragend aan.
‘ Meester, mijn pen schrijft dik, mag ik een andere?’
‘Nee Renske, over drie weken krijg je een nieu­we.’
‘Maar hoe moet dat dan, Meester!’
‘ Hou hem maar een even bo­ven de verwarming.’ Een en­kele leerling keek verwon­derd op van zijn rekensom­men: pen boven de verwar­ming, wat was dat nu voor nieuws!

Renske slofte naar de ven­sterbank en hield haar kroo­ntjespen boven de gas­ka­chel.
‘ Moet dat lang, m­ees­ter?’
‘Ja,’ zei ik. Laat dat kind daar maar een poos­je blijven, dacht ik. Als ik gezegd had dat ze met d'r pen op het plein of in de gang moest gaan staan,had ze dat ook gedaan, denk ik. Letty en Adri fluis­ter­den en gie­chel­den. Renske had geen grote uitvin­dingen op haar naam staan. De kin­deren wer­kten nu met overga­ve aan hun  moe­ilijke staart­delin­gen. Ze moesten op nul uit­komen, als je het goed deed. Pennen krasten, tongen sta­ken tus­sen lippen, zuch­ten klonken en af en toe werd er ge­fluisterd. Dat mocht na­tuur­lijk niet.

Ik keek uit het raam. Naast de school stond het huis van Van Putten en daarnaast la­gen de boomgaard en de moes­tuin van de mees­ter. Van de vele fruitbomen hadden de meeste hun beste tijd gehad en er groeide zoveel rabar­ber dat het hele dorp er moeiteloos en dagenlang van had kunnen eten. Dat gebeur­de niet: Van Putten was niet vrijgevig. Hij kon bovendien niet tuinieren. De tuin was een puinhoop, vonden de do­rps ­men­sen. Maar nu regeer­de de winter er met rijp en lichte sneeuwval.
Een boom stond er in Meesters appel­hof, die wei­nig, maar zeer bijzondere vruchten gaf. In de voorbije zomer waren dat er slechts drie geweest die verleide­lijk  aan een lage tak boven het tuinpad hin­gen. Vooral de grootste ap­pel was van een ongeken­de glans en scho­onheid en een jongen uit mijn klas had zich vergist. Zijn hand had geplukt voor hij besefte wat er gebeurde. Van Putten had dat vanuit zijn woonkamer gezien.
De volgende dag kwam hij met een mand vol val- appels, die waren er in ove­rvloed, op school In alle drie lokalen trakteerde hij de kinderen op zure ap­pels. Alleen Dirkjan Porring niet, die werd overgesla­gen met de woorden:’ Dirk wil geen ap­pel,die zorgt wel voor zichzelf.’ En Dirk zat daar in mijn  klas met een rooie kop tussen zijn etende klasgenoten.

De deur van het lokaal ging open en daar stond nu die­zelfde Dirkjan. Hij was te laat en had al een achter­stand van veel staartdelin­gen. Naast hem stond onze hoofdmeester en die zei:’ Meester, dit is Dirk, hij is te laat.’
‘Dat zie ik,’ zei ik.
‘Hij zegt dat hij door het ijs gezakt is, maar z'n kleren zijn droog. U moet hem vanmiddag nahou­den en straf geven. Laat hem maar flink wat strafregels maken. Hij mag niet door het ijs zakken.’
Ik knikte; ik zou wel zien wat ik met Dir­kjan deed.
‘Wat moet dat kind daar bij die gaska­chel,’ vroeg Van Putten plo­tseling scherp. ‘Wat moet jij daar, meisje?’
‘ Meester  mijn pen schrijft dik en ik moest hier staan.’
Jan van Putten schudde z'n kop, keek ge­prikkeld, duwde Dirkjan het lo­kaal in en verliet ons.
‘ Kom maar,  Ren­ske,’ zei i­k, ’­hier heb ik nog een d­oos­je met gebruikte pennen, zoek daar de beste uit, dan kun je voor­lopig ver­der.’

De middagpauze en de middag­lessen verliepen nor­maal; er gebeur­de niets zoals op zo­veel schoo­ldagen. Uit het lokaal van Juf Mulder hoorde je de zan­gles. Jufs stem klonk boven de kinder­stem­men. Op die stem van Mulder kon ik soms verliefd zijn. Ze had een donkere alt die af en toe oversloeg, als de ont­roering of iets anders haar teveel wer­den. Hilde Mulder had al een vriend en ik mocht alleen uit de verte naar die stem ver­langen Op het plein en in de gang keek in ongemerkt, dacht ik, in die wat schele bruine ogen. ‘Die winter is vergan­gen, ik zie des meis ver­tuut, Ik zie die loover­kens hangen...’Dat lied was veel te moeilijk voor haar kinde­ren en het sloeg nergens op want het winterde in heel Ten Boer verdomd hard.
Om vier uur,na het straf­werkuur, liep ik met de fiets aan de hand met Dirk­jan naar huis. We kwamen voorbij de dorpsvijver.
‘ Waar ben je door het ijs gezakt, Dirk­jan,’ vroeg ik.
‘ Daar, Mee­ster, ’zei Hij en stak zijn wijsvinger in de rich­ting van de ijs­vloer.
‘ Ik zie geen gat jon­gen.’
 ‘Daar, Meester!’ Hij gooide een steen op het ijs die naar het midden van de vij­ver schoof.
‘ Daar hele­maal. ­‘vr­oeg ik.
‘ Nee Mees­ter, daar niet, wacht ik zal het aan­wijzen.’ Hij liep het ijs op, bleef na een paar passen staan en zei naar beneden wijzend:’ Hier was­ 't, Mees­ter.’
Toen begon het ijs te kraken en ging Dirk­jan door het ijs. Hij stond plotse­ling tot z'n middel in het water en keek hulpeloos naar mij. Hoe kon hij in hemels­naam thuis of waar dan ook gaan uitleggen dat hij twee­maal op dezelfde plaats door het ijs gegaan was.
©.c.u.

2 opmerkingen:

Zelfstandig journalist Antwerpen zei

Arme Dirkjan ...

Athy zei

Mooi beeldscheppend verhaal.Alleen voor Meester geen compliment om die jongen weer door het ijs te laten zakken.Of was hij net zo slechtgelovig als van Putten?