Posts tonen met het label schoolverhaal. Alle posts tonen
Posts tonen met het label schoolverhaal. Alle posts tonen

zondag 27 maart 2016

De geest uit de fles






De regen klettert tegen de ramen; de wind rukt aan het schoolgebouw; half Nederland staat onder water. De ochtendpauze is net voorbij. De tafel waaraan de collega’s zaten, is een slagveld.
Ik heb een tussenuur; zit alleen in de docentenkamer. Ik ben moe, heb gebrekkig geslapen. In een droom tegen het eind van de nacht kreeg ik te maken met een klas die al maar groter werd

De deur gaat open. Met driftige pas komt Magda binnen; ze heeft een fles in haar hand. Ze geeft ook Nederlands. We werken in hetzelfde lokaal.
’ Zo zit je weer te suffen,’ zegt ze, zet de fles voor m'n neus en vraagt:’ Weet jij wat hier in zat?’
‘Ja, wijn,’ reageer ik onzeker.
‘ Nee, urine, het stonk, ik ging zowat over m'n nek, wanneer heb je de planten voor het laatst water gegeven,’
Ik weet het niet; planten hebben het bij mij niet zo goed.
‘Een of andere jongen heeft in die fles gepiest; dat is toch belachelijk, zoiets doe je toch niet, dat is goor.’
‘Het is mijn schuld niet,’ zeg ik.
Mopperend gaat ze weg. De fles blijft staan.

Buiten heeft de zondvloed vrij spel. Ik denk na over het urinevraagstuk. Die fles waarin ooit Casillero del Diablo zat, staat in onze klas gewoonlijk links vooraan in een hoge vensterbank. Af en toe, vaak met grote tussenpozen, krijgen de bloemen water. Is de fles leeg dan geef ik een leerling die naar het toilet wil opdracht hem te vullen.
Geen haar op m 'n hoofd heeft er bij stil gestaan dat een van mijn trouwe pupillen mijn bedoeling niet heeft kunnen begrijpen.
In alle klassen inspecteer ik de rest van de dag de jongensgezichten; ze lijken allemaal onschuldig. Na de les rijd ik met mijn gele Dafje naar huis.
Thuiskomend van m ‘n enerverende schooldag, zie ik een grote blonde vent in een bontjas in de brandgang met mijn twee buurmeisjes smoezen. Het is Pieter; uit 3mavo. Eigenlijk moet ik de meiden waarschuwen, want dat joch is onbetrouwbaar.


Plotseling weet ik hoe het zit met die stinkfles van Magda. Het moet gebeurd zijn in die verknipte 3mavo-klas. Pieter zit daar links voor aan. Pieter is een boef. Wanneer er in de stad een etalageruit sneuvelt, heeft hij nieuwe kleren aan.
Achter hem zit Maria Koetje. Ze heeft een stevige borstwering en Pieter kijkt daar de hele dag met grote belangstelling naar. Hij heeft iets dierlijks of wreeds in zijn gezicht. Wanneer hij wat vraagt, maakt hij een kwakend geluid. Ik mag hem niet, niemand moet hem trouwens en de rector wil hem na één gesprek nooit meer zien.! Alleen met Maria klikt het. Ze draagt soms ook mooie dingen.
Vorige week moest hij onder de les naar de wc’ Neem gelijk die fles mee,’ zei ik .
‘ Wat moet daar in,’ kwaakte hij.
‘ Dat weet je best, ‘bromde ik. Na een tijdje kwam hij terug.
‘Mogen de planten nu water hebben,’ wilde hij weten.
‘ Nee,’ zei ik,’ die moeten nog geduld hebben, ga maar gauw aan je werk.
Iedereen was met een opstel bezig. Het was rustig in de klas, papier kraakte en pennen krasten, Pieter snaterde af en toe, Maria kwam vertrouwelijk bij me staan, moest iets weten over d's en t's.
Ik voelde me voldaan; wat was het leven van een docent soms toch genoeglijk. Pieter keek met een liefdevolle blik naar de fles schuin boven hem en vroeg:’ Moeten die bloemen geen water, weet u het zeker?
‘ Ja,’ knikte ik,’ werk maar door.’
En even later:  ‘Meneer, deze plant is wel beetje erg droog, vindt u ook niet?’
‘ Dat is een vetplant, joh, die kan dagen zonder.’
Wat had die jongen , anders lette hij alleen maar op 't ronde meisje Koetje.

Pieter van de boevenklas 3 mavo….het kwartje van de pisfles is gevallen.
Magda heb ik niks verteld.
Links bij het raam staat nu een gietertje.
©.c.u.
( uit Bladerend in Oude Agenda’s)
 woensdag 13 december 2006 16:29 door cor3306

maandag 26 januari 2015

Watergeuzen





Watergeuzen

De school stonk naar stront. Veel scholen doen dat soms, maar voor onze Rem­brandtschool was dat uit­zon­derlijk. Van Putten liep bezorgd en besluiteloos rond. Het had de voorbije nachten dramatisch gevroren en nu was de hoofdwaterlei­ding naar de school dicht en misschien wel kapot.  De wc's konden niet doorgetrok­ken, handen niet gewassen en thee of koffie niet gezet worden. Natuur­lijk moest de les ge­woon doorgaan, vieze lucht of niet. Gelukkig deed de tele­foon het wel. 
Van Putten kreeg ver­binding met het gemeentehuis.
Om half elf in de pauze kwamen drie grote mannen de speel­plaats opstappen. Zij begon­nen het plein te vernielen; te­gels werden op een hoop ge­gooid, met een soort houwelen sloe­gen ze gaten in de stijve grond. Onder­tussen maakten ze schuine grapjes in de rich­ting van Juf Olivier. 
Wij durf­den er niets van te zeggen. Al spoedig ont­dekten de mannen, dat de waterlei­ding niet diep ge­noeg onder de grond was ge­legd. Ze ver­trokken en lie­ten een ver­woest plein ach­ter. 

In de loop van de dag kwam een gemeenteman vertel­len dat de school voorlopig, zolang de vorst re­geerde, niet te hel­pen was. Ze wil­den de lei­ding wel onder stroom zet­ten met elektriciteit, mis­schien ging de zaak ont­dooien. Nie­mand mocht meer aan wa­ter­kra­nen of iets der­gelijks zitten. Van Put­ten kondigde de nood­toestand af. De kin­deren kregen op­dracht thuis voor school uitge­breid naar het toilet te gaan.
Het geven van Aardrijkskun­de, biolo­gie of geschiedenis terwijl een vage geur de atmosfeer verpestte, was verre van aan­genaam. 
De be­spreking van 't Voorspel van de 80-jarige oorlog kwam bij zo'n verwoest schoolplein in een ander dag­licht te staan. Het ver­haal van de eek­hoorn die in lege vo­gelnesten een winter­slaap houdt en vergeet waar hij  z'n wintervoorra­den heeft verstopt, kon de kinderen maar matig boeien.

Buiten liepen immers inte­ressante gemeente­mensen ge­wichtig te doen. De elektri­sche stroom ontdooide het water niet. De vingers die af en toe werden opgestoken had­den niet veel met de les te maken.
‘Als die waterbuis springt, komt dan het hele plein onder water,’ wilde Roelof Spat weten.
’Dat kan niet joh, stommerd, hij is toch vol gevroren met ijs,’ wees As­trid Prins hem terecht, voor ik kon ant­woor­den.
’Mag ik naar achte­ren, naar de wc,’ vroeg Hansje Dijkmans,’ het is maar een kleine bood­schap, ik hoef geen grote.’
Dat verzoek moest ik beslist weige­ren, want zo'n vraag werkte aan­ste­kelijk; ieder­een dacht aan plas­sen, alle blazen werden actief.
’Nee, Hans­je, dat kan en dat mag niet.’
‘Dan knap ik straks, meester, dan is het uw schuld.’
‘Nee Hans, dat gebeurt niet zo gauw, hou hem maar op.’
Hij was niet tevreden, trok een ongeluk­kig gezicht, duwde beide handen in zijn kruis en zat ongeduldig te wippen.
’Egmond en Hoo­rne werden dus onthoofd,’ hervat­te ik mijn verhaal,’ en Margaretha van Parma liet hen in de steek.’
’Wat een stom wijf,’ zuchtte Emma van Zutphen ,’ het wa­ren zul­ke goeie rid­ders.’
‘Nee, het waren gra­ven, die ke­rels, graven zijn geen ridders, reageerde Mag­da.
De les werd mij eens uit handen genomen.
‘Ik plas hier zo op de grond,’ sprak Hans nu bijna plechtig.’
‘Dat laat je uit je hoofd,’ probeerde ik.
‘Alva was ook geen ridder,’ deelde Maria ons nu mee,’Hij stuur­de Mar­garetha naar huis.’
‘Als Hans hier zeikt, ga ik er­gens anders zitten,’ riep Harm Cladder.’
‘Ja en ik ook,’ echode Wil­fried.
’Ik kan het toch bui­ten in de strui­ken doen,’ smeekte Hans  sme­kend,’ toe, meester, het is bitte­re nood­zaak.’
Die zin had hij uit boek of  krant, be­greep ik.
‘Nou Hans ga dan maar even.’
‘Wij moeten ook,’ riepen nu ande­re jon­gens.
Ik stemde toe. Ze vlo­gen de deur van het lokaal uit, vijf man sterk.

Even later zagen we ze over het opge­broken plein in de rich­ting van de rozen­strui­ken en de hoge kale mei­doorns en krul­wilgen er­achter lopen, Hans voorop met een hand tussen z'n be­nen.
’Het is gemeen, mees­ter,’zei Maria Ziel­tjens,’wat moeten de meisjes dan, U trekt de jon­gens voor. Wij kunnen niet.’
Daar stonden de vijf op een rij en deden wie het verste kon; mijn klas keek ademloos toe.   Ze kwamen terug en ach­ter hen stond Van Put­ten.
’Dat wil ik niet meer zien, Uit­ham, dat gaat niet, dat snap je toch ook wel!’
Ik knikte; ik begreep het heel goed.
Hij ging en ik tracht­te mijn geschiedenis les nieuw leven in te bla­zen:’ Na de terechtstelling van Egmond en z'n vriend kwamen de watergeuzen in opstand, ze veroverden Den Bosch  en toen begon de beeldenstorm.’
Er klopte chro­nologisch niets van m 'n ver­haal; ik was ontspoord. Ge­lukkig liet de kerktoren weten dat het twaalf uur was en alle kin­deren stoven naar huis.

‘Ik heb een verrassing,’ zei Van Putten de volgende dag in het onderwijzerska­mertje,’ ik heb een piano aangeschaft en de gemeente brengt van­morgen een 'rijdend toilet'. Wat het een met ander van doen had, zagen we niet.
’Een piano,’mopperde Van Drie,’ wie mag daar dan mee spelen.’
‘Juf Olivier, want die speelt harp,’ zei ons Hoofd en toen begon hij aan een uitge­breide instruc­tie van het gebruik van het mobiele weecee­tje. Het was een klein huisje op wie­len met twee toiletten en een duistere afvoer. 
Nooit waren de kinderen zo en­thou­siast en vaak naar de wc gegaan. Vinger omhoog:’ Meester mag ik naar achteren, dan de klas en de school uit, het plein over naar de verste hoek waar de attrac­tie stond. Er werd niet meer nor­maal gewerkt; uit alle klassen gingen en moesten ze massaal en in mijn klas waar je goed zicht had op de ge­beurtenissen, was lesgeven vrijwel onmogelijk.
Drie of vier dagen later viel gelukkig de dooi in; de water­leiding herstelde zich van de vorstaanval en ik kon weer fijn met mijn klas wer­ken. 
In alle rust mocht ik het verschil tussen laag - en hoogveen uitleggen. De piano werd in de dagen en de maan­den die volgden de oorzaak van heel wat wanklanken in onze kleine school - een leefgemeenschap.
©c.u.

maandag 6 mei 2013

Hoog van de toren




‘ Waar zit dat hoofd van jou, leuk gezelschap heb ik zo. Ik vroeg  je wat!’
 Met zijn collega Jan de Keizer stond hij verkleed als monnik op een stompe toren. Het was een zonvriendelijke dag in september. Ze keken uit over een randmeer en een vierkant vissersstadje.
’ Waarom zijn Angel en jij eigenlijk uit elkaar gegaan? Kom op, je kunt het me hier wel opbiechten.’ 
Mulder schudde zijn hoofd;’  het ging gewoon niet meer, ze wilde alles beter weten, er ging niks van me uit, vond ze. Alles wat ik deed wat verkeerd.’ 
Jan vond dat geen argumenten, hij ging op het muurtje zitten dat het torenplateau omheinde.
‘ En je hebt nooit weer een nieuwe vriendin gehad, al die jaren vrijwillig met celibaat, dat wil er bij mij niet in.’
‘ Ze heette niet eens Angel. Ze wilde gewoon  een andere naam omdat ze Engeltje te plattelands vond……daar werd vaak om gelachen.’

Er klonken stemmen ergens op de toren wenteltrap. Er kwamen mensen naar boven. Die zouden misschien vreemd opkijken; twee priesters of kloosterlingen op een Protestantse  Stadstoren. Hun verhaal dat ze leraar waren, een controlepost bemanden, dat  hun leerlingen in het kader van de toneelwerkweek een puzzelfietstocht reden van Keistad naar ’t Harde, zou weinig geloof vinden. 
Het jonge stel dat even later opdook, deed net of ze lucht waren. Het paartje keek rond, maakte wat  foto’s en trok zich schielijk terug: je wist het maar nooit met zulke vreemde snoeshanen daarboven
’ Was dat Engeltje je enige vriendin en heb je nooit andere gehad?’ Collega Jan bleef hinderlijk vragen.

Hij werd moe van het staan en ging naast Keizer op de torentrans zitten. Zijn manke been was er in de loop van de jaren niet beter op geworden. Als dat zo door ging zou hij nog eens aan de kunstheup moeten.
’ Eerst was er Annie’, zei hij om Jan gerust te stellen,’ die liet me zitten voor een ander, daar verloofde ze zich mee omdat ze zwanger was.’
Keizer keek bedenkelijk.’ Niet van jou neem ik aan!’
‘ Nee en ook niet  van  Jaap, zo heette die jongen. Die zou heel ridderlijk met haar trouwen en wou  hij de baby wel  echten zoals dat heet. Maar Jaap ging plotseling dood toen hij een kop koffie  dronk. Annie heeft toen  nog een tijd op het politiebureau gezeten. Nee, daar heeft ze weinig plezier aan beleefd.’
‘ Dat kan hartfalen geweest zijn, dat hoor je wel meer van mensen op nog jonge leeftijd.’

Nu was er veel lawaai  van gegiechel beneden. Even later zagen ze de vrolijke gezichten van Leonie en Sandra uit het trapgat  verschijnen. De meiden duikelden en rolden haast het platte toren dak op.  Ze kwamen hun puzzeltochtstempelkaart laten afstempelen. Ondanks hun monnikskappen en bruine pijen werden Keizer en hij onmiddellijk gespot en herkend.
’ Ha die meneer Mulder, wat ziet u er gek uit in zo’n soepjurk, die staat  helemaal niet’, lachte Leonie.
En Sandra vond dat haar gymleraar Jan Keizer er wel goed uitzag, want die leek met dat vrome gezicht en schijnheilig lachje nog het meest op een pastoor of kapelaan.

’ Staan jullie hier al lang’, wilde Leonie weten,’ daar is ook geen pest  aan en op dat uitzicht ben je gauw uitgekeken.’
En Sandra Baars grinnikte;’ Meneer Mulder mag wel oppassen dat hij niet naar beneden kukelt, want hij staat niet zo vast op zijn benen en valt  soms over een drempel of een sprietje gras.’
Na veel getreuzel verlieten de dames Baars en Kibbeling tenslotte het toneel. En Keizer begon weer met zijn nieuwsgierig commentaar en gevraag.
’ Ik snap het niet’, zei hij, ‘ alle meiden en vrouwen zijn gek op je en jij doet er niets mee. Er zijn bij ons op school een paar leraressen die single  zijn…..’

Mulder keek naar beneden; daar was een klein pleintje van een Lagere School.’ Zo eenvoudig is het allemaal niet, het moet klikken, ze mogen me maar niemand houdt van me, zo moet je het zien’ zei hij.
‘ Jenny, die nieuwe van Frans, is zij niks. Ik zie je wel vaak naast haar aan de koffietafel, dat is niet toevallig’
‘ Bij haar vis ik ook achter het net, ik loop altijd warm voor een die onbereikbaar is of wordt.’
Mulder was al  een enkele keer  met  Jenny een avond wezen stappen. Heel gezellig, ze werd aanhankelijk, gaf hem stevig een arm als ze wat wijn gedronken had.
’ Ze heeft  een paar keer voor me gekookt, zei hij,’  en ze is een keer bij me wezen eten. Ik had vruchtennasi gemaakt. Dat is een recept van mijzelf.. Maar ja onze kinderen zaten er bij en dan ga je geen gekke dingen doen.’
’ Nou als iemand bij je eet, ligt de weg voor een duurzame relatie voor open’, lachte Keizer.
  
Er was nu herrie ergens in de toren, het trapluik zwaaide open. Jurgen, Tsi Kwa Hu en Ronald  maakten hun entree. Ze riepen :’ Hebbes!’ zwaaiden met hun stempelkaart  en verklaarden dat er niemand meer komen zou, want iedereen was verdwaald of  had een andere kortere snellere weg genomen. Ze gingen weer, want er waren in dat stadje interessantere zaken dan een paar verklede en voor gek lopende leraren.

‘ En hoe ging het verder met Jenny’ vroeg Jan.
‘ Nou niet,’  zei hij,’ opeens had ze iets met een collega van het Gymnasium, waar ze ook wat les geeft. Die man geeft daar Latijn en Grieks. Hij heet Jaap Johan of omgekeerd, weet ik veel. Een grote sterke vent. Hij ziet er  een beetje uit als die judoka uit Utrecht die de Japanners verslagen heeft.. Nou en met zo iemand kan ik me niet meten. Verpalen onze conrector heet ook Jaap. Ik heb een hekel aan lui die Jaap heten Dus dat wordt niks, ja ze doet altijd nog aardig en vertrouwelijk, Jenny, dat is leuk maar het zet geen zoden aan de dijk.’
Dat  was lullig vond Keizer.

Er viel een lange stilte. Mulder keek naar de oude zeewering langs het voormalige IJsselmeer en de vroegere Zuiderzee
’ Waar zijn je gedachten,  vroeg  z’n collega.’  ‘ Heel ver weg, ergens achter de horizon. We moesten maar eens gaan vind je ook niet Jan!’
In hun bruine kreukelige monnikspijen gingen ze de wenteltrap af en stapten  zo even later in de lichtblauwe Lada die in een zijstraatje geparkeerd stond. Er zat een bon onder de ruitenwisser. Keizer bromde,’  Krijg nou wat!’

©c.u. Amersfoort 05-05-2013 

maandag 19 maart 2012

Alternatief voor Romeins wagenrennen


Midden jaren zeventig gingen wij met onze school voor het eerst op toneelwerkweek. De gelukkigen waren de nieuwe 4havo-ers. Het plan  was dat de rekruut- leerlingen intensief met elkaar kennis maakten bij de aanvang van het schooljaar. Dat doel werd ruimschoots en  royaal gehaald.Zulke weken waren vaak  in de week voor de herfstvakantie. Dan had je van die lome dagen met gefilterd zonlicht.
In en rond een vakantiehuis ergens goed  verstopt op de Veluwe werd van alles op touw gezet. Schminken, kring- en balspelen, kennismaakgrappen, slapstickactiviteiten, samen eten, nachtwandelen,en…. zien wie er het langs wakker kon blijven op bedompte tochtige slaapzaaltjes  in krakende stapelbedden met bekende en ook ondefinieerbare  geuren en geluiden. Na zo’n spannende nacht zat je  vervolgens  in de late  morgen met z’n allen duf en gebroken aan het gezamenlijk ontbijt.

 Zie hier een kort overzicht van ons program. De doelstelling van het elkaar meer dan oppervlakkig verkennen,  realiseerden we met gemak en spelenderwijs.
De schoolleiding mocht tevreden zijn als  zij op werkbezoek kwam. Als ze geluk had zag ze ons driftig doende met allerlei exotische spelletjes
Vooral Beus den Ouden, een collega die lichamelijke opvoeding gaf, was creatief. Hij was onuitputtelijk in het bedenken van variaties op zijn gymlessen. Van hem kwam  ook  het spraakmakende  alternatieve wagenrennen.

 De arena  waarin  de wedkamp gehouden werd, was de manege bij de kampeerboerderij.
Het spel of de competitie ging  ongeveer als volgt! Twee leerlingen waren paard, gebukt en gebogen achter hen stonden twee andere havoklanten en op hun rug zat op haar knieën de berijdster. Die had op elke rug dus een knie en klemde zich stevig vast aan haar trekdieren.
 Ik weet dat dit een stoffige uitleg is, maar misschien geeft ‘t ongeveer   een idee, hoe op die manier twee ploegen werden gevormd.
Het team dat het snelst het parcours, de manege  in de breedte heen en terug, aflegde, had gewonnen en plaatste zich voor de volgende ronde. Dat was niet eenvoudig, de amazone hoog gezeten op twee wiebelende ruggen, moest haar evenwicht bewaren. De paarden moesten gelijk opgaan en de twee helften van de kar mochten niet te ver uit elkaar raken, want dan was het uit met de pret.
links Malle Marjan met haar fototoestel
  
Zo ten naaste bij ging het Romeins wagenrenspel in zijn werk; al  met al een vrolijke boel Er werd gestruikeld , gevallen en gelachen. Er scheurden kleren en sprongen knopen, maar de stemming was opperbest, de hilariteit groot. Slechts  weinig van die twee- of vierspannen bereikten natuurlijk ongeschonden en glorieus de eindstreep.
Ik geef een  korte impressie van zo’n heat uit de voorronden:  Eva en Frans stonden  als driftige volbloeden te trappelen. Hendrik, onze  docent handvaardigheid was het linker wagenwiel; hij vormde samen met Mark de strijdwagen. Jolanda zat er boven op. Dat was team 1.  Naast hen, de tweede ploeg  met zenuwachtig grinnikend en ongeduldig; Pim en Arthur. Ze werden in toom gehouden door Carolien. Haar karretje was een configuratie van Tjako en Felix.
Malle Marjan goochelde ijverig met haar fototoestel  om alles voor het nageslacht vast te leggen.
Beus gaf  het startschot door op zijn fluit te blazen, tot halverwege de baan ging alles vlekkeloos,toen zakte collega Hendrik door z’n hoeven en struikelde  Eva die de slappe lach had.
 Na veel van  zulke chaotische ritten, kwam de finale die  meestal onbeslist eindigde omdat geen enkele ploeg volgens de regels finishte.
Beus blies tenslotte doordringend op zijn gymnastiekfluitje en wees op goed geluk  de winnaars aan. Daar had iedereen vrede mee en dat was maar goed ook, want sociaal gezien mocht er in die tijd niet gewonnen worden.
©c.u.
( de door mij bewerkte foto’s zijn waarschijnlijk  gemaakt door Geert Lautenschütz en/of Haka Prins)

donderdag 15 maart 2012

Appels en ijs

appels voor de dorst en harde noten om te kraken



Het vroor dat het kraakte en over Ten Boer was met de rijp een grote kalmte geko­men. Die rust was mij  ech­ter niet gegund, in de vroe­ge les­uren werd ik be­stookt met vragen:’ Meester, mag ik water drinken, mees­ter, mijn potlood heeft een gebroken punt, mag ik naar de wc, heeft u misschien inkt en mijn schrift is vol.’ Je werd er doodziek van.
Voor de zoveelste keer ging er een vinger omhoog. Ik keek Renske vragend aan.
‘ Meester, mijn pen schrijft dik, mag ik een andere?’
‘Nee Renske, over drie weken krijg je een nieu­we.’
‘Maar hoe moet dat dan, Meester!’
‘ Hou hem maar een even bo­ven de verwarming.’ Een en­kele leerling keek verwon­derd op van zijn rekensom­men: pen boven de verwar­ming, wat was dat nu voor nieuws!

Renske slofte naar de ven­sterbank en hield haar kroo­ntjespen boven de gas­ka­chel.
‘ Moet dat lang, m­ees­ter?’
‘Ja,’ zei ik. Laat dat kind daar maar een poos­je blijven, dacht ik. Als ik gezegd had dat ze met d'r pen op het plein of in de gang moest gaan staan,had ze dat ook gedaan, denk ik. Letty en Adri fluis­ter­den en gie­chel­den. Renske had geen grote uitvin­dingen op haar naam staan. De kin­deren wer­kten nu met overga­ve aan hun  moe­ilijke staart­delin­gen. Ze moesten op nul uit­komen, als je het goed deed. Pennen krasten, tongen sta­ken tus­sen lippen, zuch­ten klonken en af en toe werd er ge­fluisterd. Dat mocht na­tuur­lijk niet.

Ik keek uit het raam. Naast de school stond het huis van Van Putten en daarnaast la­gen de boomgaard en de moes­tuin van de mees­ter. Van de vele fruitbomen hadden de meeste hun beste tijd gehad en er groeide zoveel rabar­ber dat het hele dorp er moeiteloos en dagenlang van had kunnen eten. Dat gebeur­de niet: Van Putten was niet vrijgevig. Hij kon bovendien niet tuinieren. De tuin was een puinhoop, vonden de do­rps ­men­sen. Maar nu regeer­de de winter er met rijp en lichte sneeuwval.
Een boom stond er in Meesters appel­hof, die wei­nig, maar zeer bijzondere vruchten gaf. In de voorbije zomer waren dat er slechts drie geweest die verleide­lijk  aan een lage tak boven het tuinpad hin­gen. Vooral de grootste ap­pel was van een ongeken­de glans en scho­onheid en een jongen uit mijn klas had zich vergist. Zijn hand had geplukt voor hij besefte wat er gebeurde. Van Putten had dat vanuit zijn woonkamer gezien.
De volgende dag kwam hij met een mand vol val- appels, die waren er in ove­rvloed, op school In alle drie lokalen trakteerde hij de kinderen op zure ap­pels. Alleen Dirkjan Porring niet, die werd overgesla­gen met de woorden:’ Dirk wil geen ap­pel,die zorgt wel voor zichzelf.’ En Dirk zat daar in mijn  klas met een rooie kop tussen zijn etende klasgenoten.

De deur van het lokaal ging open en daar stond nu die­zelfde Dirkjan. Hij was te laat en had al een achter­stand van veel staartdelin­gen. Naast hem stond onze hoofdmeester en die zei:’ Meester, dit is Dirk, hij is te laat.’
‘Dat zie ik,’ zei ik.
‘Hij zegt dat hij door het ijs gezakt is, maar z'n kleren zijn droog. U moet hem vanmiddag nahou­den en straf geven. Laat hem maar flink wat strafregels maken. Hij mag niet door het ijs zakken.’
Ik knikte; ik zou wel zien wat ik met Dir­kjan deed.
‘Wat moet dat kind daar bij die gaska­chel,’ vroeg Van Putten plo­tseling scherp. ‘Wat moet jij daar, meisje?’
‘ Meester  mijn pen schrijft dik en ik moest hier staan.’
Jan van Putten schudde z'n kop, keek ge­prikkeld, duwde Dirkjan het lo­kaal in en verliet ons.
‘ Kom maar,  Ren­ske,’ zei i­k, ’­hier heb ik nog een d­oos­je met gebruikte pennen, zoek daar de beste uit, dan kun je voor­lopig ver­der.’

De middagpauze en de middag­lessen verliepen nor­maal; er gebeur­de niets zoals op zo­veel schoo­ldagen. Uit het lokaal van Juf Mulder hoorde je de zan­gles. Jufs stem klonk boven de kinder­stem­men. Op die stem van Mulder kon ik soms verliefd zijn. Ze had een donkere alt die af en toe oversloeg, als de ont­roering of iets anders haar teveel wer­den. Hilde Mulder had al een vriend en ik mocht alleen uit de verte naar die stem ver­langen Op het plein en in de gang keek in ongemerkt, dacht ik, in die wat schele bruine ogen. ‘Die winter is vergan­gen, ik zie des meis ver­tuut, Ik zie die loover­kens hangen...’Dat lied was veel te moeilijk voor haar kinde­ren en het sloeg nergens op want het winterde in heel Ten Boer verdomd hard.
Om vier uur,na het straf­werkuur, liep ik met de fiets aan de hand met Dirk­jan naar huis. We kwamen voorbij de dorpsvijver.
‘ Waar ben je door het ijs gezakt, Dirk­jan,’ vroeg ik.
‘ Daar, Mee­ster, ’zei Hij en stak zijn wijsvinger in de rich­ting van de ijs­vloer.
‘ Ik zie geen gat jon­gen.’
 ‘Daar, Meester!’ Hij gooide een steen op het ijs die naar het midden van de vij­ver schoof.
‘ Daar hele­maal. ­‘vr­oeg ik.
‘ Nee Mees­ter, daar niet, wacht ik zal het aan­wijzen.’ Hij liep het ijs op, bleef na een paar passen staan en zei naar beneden wijzend:’ Hier was­ 't, Mees­ter.’
Toen begon het ijs te kraken en ging Dirk­jan door het ijs. Hij stond plotse­ling tot z'n middel in het water en keek hulpeloos naar mij. Hoe kon hij in hemels­naam thuis of waar dan ook gaan uitleggen dat hij twee­maal op dezelfde plaats door het ijs gegaan was.
©.c.u.