vrijdag 20 februari 2015

Eilandentrip






De ramen van de passagierskajuit waren beslagen. De regen striemde. De zee tussen Vlieland en Terschelling was onrustig. Met het motorschip Koegelwiek was Karel Mosterd op weg naar z’n volgende eiland. Hij schreef wat: aantekeningen voor een reisverslag. 
De boot deinde hinderlijk. Daarom stopte hij het notitieschriftje in  de binnenzak van z’n jekker. 
Zo’n  overtocht  duurde een half uur. Straks zette hij op camping Dellewal zijn lichtgewicht tentje op. Hopelijk werd het weer beter.
Hij overdacht zijn eilandentrip, was nu al een paar dagen ‘on the road’. Met de trein naar Den Helder , dat naargeestige eindstation, het veer over het Marsdiep, per bus na een tussenstop in Den Burgh en De Koog naar De Cocksdorp en vandaar op een bootje dat ‘De Vriendschap’ heette naar de aanlegsteiger bij het Posthuis op Vlieland.

Het was een kalme pleziervaart geweest. De straaljagerpiloten van de vliegbasis Leeuwarden die vaak schijnaanvallen met nepbommen op de Vliehors deden, hielden kennelijk een koffiebreak. Aan boord waren twee vrouwen  van zijn leeftijd of iets jonger waarvan hij er een aantrekkelijk vond. Ze hadden echter alleen oog voor elkaar.
Hij las wat in  De Texelse Courant die in De Koog van een terrastafeltje  meegepikt had. Z’n oog viel op  een bericht. In Heerde op de Veluwe waren  bij een zandafgraving stoffelijke resten gevonden Volgens een woordvoerder van de plaatselijke politie zou het om G.P. en C.B. kunnen gaan, twee jonge mensen die al jaren vermist werden.
Heerde kende hij van de tijd dat hij voor de Apeldoornse Courant werkte. Wie zou de correspondent zijn die dit stukje naar het ANP of de GPD gestuurd kon hebben. De twee vrouwen net als hij ook aan dek giechelden en zaten aan elkaar te plukken. Meeuwen krijsten. De boot maakte een  lange bocht naar de kust van Vlieland.

Eilandhopping  heette de tocht die hij maakte. Hij was te voet, wilde een brochure of artikel schrijven over wandelen in Nederland. Dit zou een  soort reisverslag worden. Van Terschelling kon hij met wat geluk met een zeilschip meevaren naar Ameland en Schiermonnikoog, dan naar Lauwersoog, vandaar misschien met een garnalenvisser of een plezierboot mee naar het getijdenhaventje van Noordpolderzijl en vervolgens een voettocht langs de dorpen op het Groninger Hogeland  naar Delfzijl. 
Misschien kon hij zijn verhaal kwijt aan  De Kampioen, De Libelle of een ander tijdschrift. Als hobby- freelancer schnabbelde hij alles wat los en vast zat bij elkaar en af en toe kon hij iets slijten aan de Zwolse of Apeldoornse Courant. 
Als een bezige bij produceerde hij zijn pretentieloze stukjes.

Hij keek nog eens naar de twee meisjes, want dat waren het vanuit zijn optiek toch nog. De een had Demi Moore- achtige ogen en een sensuele manier van kijken die hem prikkelde, maar veel verder dan een vaag verlangen en wat fantaseren kwam dat bij Mosterd niet. Hij was na een mislukte en uitzichtloze jeugdliefde vrijgezel gebleven, wandelde graag, las veel. De vrouwen snapten hem niet. Hij was impulsief, deed onverwachte dingen, maakte wonderlijke grappen waarvan de humor velen ontging.
Zo was hij afgezien van een paar ontspoorde  relaties en uitzichtloze verliefdheden solitair gebleven. En na een incident met een klasgenootje in het begin van zijn adolescente jaren, was hij zijn onbevangenheid kwijt. Het was een bladzij uit zijn jeugd die hij weggescheurd en versnipperd had. 
Tussen hem en een vrouw kon het nooit meer  echt spontaan iets worden. Hij had  het  uiterlijk ook niet mee, vond hij. Z’n hoofd was te groot, zijn bovenbenen waren te kort, z’n ogen te donker en ernstig.

En het gezin waarin hij opgroeide kende tegenstellingen. Een moeder die uit schaamte nooit buiten kwam omdat ze olifantsbenen had, een vader die overdag altijd onzichtbaar was, een veel oudere broer die als ambtenaar al op het Gemeentehuis werkte. 
Die moeder was donker  en klein net als hij, vader Mosterd blond en rijzig net als de grote broer die nooit iets aardigs zei en deed alsof hij niet bestond.
De boot draaide een bocht . 
Mosterd ging aan dek. Het was  op een spatje na droog geworden. In de verte zag hij de Brandaris. Die wilde hij beklimmen. Misschien mocht je er niet naar boven. Maar op Vlieland had hij met een smoesje de kleine vuurtoren op zijn duintop   toch ook mogen bekijken.   

Hij glimlachte, dacht aan die  jonge vrouw in  een cafetaria of pannenkoekenhuis in de Dorpsstraat. Ze had een grappig gezicht. Hij had een zwak voor bruine ogen die een beetje stuurloos waren. Aan het tafeltje naast ‘t zijne had ze met een volle boodschappentas  zo ongeduldig  op iemand zitten wachten.   
Bij ’t weggaan had ze inderhaast een paar geschreven ansichtkaartjes laten liggen. Die zou hij maar ergens op de bus doen, maar niet nadat hij ze nog eens gelezen had.  Groeten van Corrie had hij met een vluchtige blik gezien en een van de geadresseerden kwam uit Amersfoort maar veel wijzer werd hij daar niet van.

Geen opmerkingen: