donderdag 29 januari 2015

Eetbaar papier





Niet alleen door de witte stroop raakten wij tijdelijk zo verkleefd aan de bakkerij van Cornelis Uit de Fles. Ook de vriendelijke bakker zelf en de sfeer van de bakkerij met z'n vele ongekende dingen waren daar debet aan. 
Hoe we in de werkplaats van Cornelis verzeild raakten? Waarschijnlijk via de winkel en door toedoen van zijn jonge vrouw.
Ze was ongeveer dertig jaar, of jonger, had een rond gezicht en ronde donkerbrui­ne ogen waarin de vrolijkheid bevroren lag. Om 't hoofd gewonden droeg ze, als een wat afgezakte kroon, een aantal vlechten. Een buste had ze niet! 
De vrouwen van ons dorp hadden geen borsten, iedere wulpse glooiing werd onver­biddelijk gladgestreken door een zwart jakje met kleine vier­kante haakjes en oogjes. 
Ook bij Rita! Ze oogde verliefd blij naar elke klant die de koperen winkelbel liet gaan, en haar gezicht glom niet alleen van de groene zeep waarmee ze inde heel vroege morgen toilet maakte. Voor ons, kinderen uit de buurt, had ze altijd wel snoepjes; schuimpjes of oranje boon­tjes, ook als we niets kochten. Achter haar rug was een luikje naar de bakkerij. Soms klapte dat deurtje open en verscheen het gebukte hoofd van Uit de Fles: een trots, glimmend hoofd met wild en donker haar. Het leek of z'n kop vleugels had, of een zwarte duif uit het vlieggat naar buiten wou stormen. 
Cornelis schoof dan een blik met koekjes naar binnen of wierp bolletjes, puntjes of witte brood op de tafel achter de toon­bank, schreeuwde een groet naar de klanten, kneep zijn vrouw even en sloeg het luikje weer dicht.

Van 't huis waarin zich de winkel bevond, was een hoek afge­sneden en daar had je schuin de glazen deur met de sierlijke letters: C.J.Uit de Fles. In de etalage pronkten hier en daar wat verdwaald de artikelen die te koop waren. In de winkel zelf koektrommels met raampjes waarachter de heerlijkheden stofvrij op consump­tie lagen te wachten. Op de planken tegen de achterwand, witte-,tarwe- en roggebrood, netjes geflankeerd door stopflessen met snoep en chocola. Naast 't luik hing een oude telefoon met een slinger. En vanuit deze winkel moet Rita ons op een dag door een krakende deur, via twee treetjes naar de lager gelegen bakkerij geloodst hebben. " Cornelis, deze beide jongens willen graag bakkertje spelen," zal ze gezegd hebben.

De bakkerij: 't was een laag vertrek met een vloer van straat­klinkers. Bij de ramen aan de rechterkant stond een grote gehavende werktafel waarboven aan een ketting en weeg­schaal. Naast de tafel, troggen en deegmolens. In de linkerwand zwarte gietijzeren Romaanse deuren boven elkaar; de ovens. Alles in de bakkerij was bedekt met een dun laagje meel dat in hoeken en achter richels op hopen gestoven was. De spinnenwebben in de zolderhoeken en tussen de spijlen van 't raam waren ermee bepoederd. 
Thuis lag soms dezelfde witgrijze stof op de bloe­men in de vensterbank. " De planten hebben al weer last van luis," zei mijn moeder dan en ze besproeide de geraniums met zeepsop.
Uit de Fles deelde in deze witte schimmelplaag. Hij droeg witte tripklompen, een lichtblauwe ragfijn geruite broek, een wit jasje en z'n haar bezat onnatuurlijk vergrijsde plekken.
Hij was opgetogen over onze komst in bakkersland. Hij en zijn vrouw hadden na zes huwelijksjaren nog geen kinderen, iets wat hen zelf, maar vooral de dorpsbe­volking met grote zorg vervul­de. Ze hielden dus van kinderen. 
We mochten kijken en zelfs helpen in het broodpaleis. 
Uit de Fles zwaaide de onderdeur van de ovens open en liet ons turf en hout in het gloeiende vuur smijten, iets wat we met verhitte gezichten en met en­thousias­me deden. 
Tenslotte wierp Cornelis met een geweldi­ge kolenschop een paar scheppen cokes op het vuur en vergrendelde de ovendeur.

Op de werkbank lag een rij deegrollen als ziekelijke bleke reuzenmaden ovenklaar. Uit de Fles schoof 't blad van een immense houten taartschep met een lange steel onder de broden, draaide de bovenste ovendeur open en plaatste ze ver achter in het stenen gewelf. Daarna ging hij koekjes maken. Hij goochel­de met meel, suiker, eieren, melk, water en maakte een beslag. 
Hans en ik kregen toestemming om te spelen met de lege bakvor­men. 
We herschiepen de vloer van de bakkerij in korte tijd in een oceaan, waarop twee elkaar vijandig gezinde vloten zwarte bakblikken elkaar bestookten met afval van onder de werkta­fels( proppen papier, klontjes deeg en lege eierdoppen. 

Op zoek naar munitie ontdekte ik een drietal geelkoperen bussen. Het deksel van één van blikken stond een beetje open, Nieuws­gierig keken we naar de taaie lak die traag van de lepel gleed, die ik opgetild had." Bakker, wat is dat voor spul?" riep Hans. "Dat is witte of blanke stroop, jongens!" 
Ongelovig keken we elkaar aan; we werden zo vaak door de volwassen mensen voor de gek gehouden.
" Heus jongens, het is banketbak­kersstroop. Willen jullie het eens proeven? Wacht ik zal Rita vragen jullie een boterham te smeren." 
Hij opende de deur naar de huiskamer-en-keuken, deed z'n bestelling en glunderde ons vriendelijk toe. Hij was in alle opzichten een warme bakker. 

En even later nadat we in opdracht de vloer gezuiverd hadden van oorlogsbodems, zaten we te smullen van tarwebrood met witte stroop en keken toe hoe Cornelis met de weegschaal bezig was; hij woog meel, suiker en boter en tenslotte gooide hij iets op de schaal, dat we aanvankelijk voor stopverf hielden; gist.
" Kunnen we dat ook eten,"vroegen we nog nasmikkelend van de stroopboterham. 
" Nee, daar gaat het brood van rijzen en als jullie ervan eten,"Uit de Fles lachte geheimzin­nig,"dan groeien jullie te hard!"

Na die eerste keer kwamen we nog vaak bij bakker Uit de Fles. Soms ook zagen we hem ergens in het dorp op z'n transportfiets met rieten mand en bruin zeildoeken deksel; hij reed dan altijd fluitend en met grote snelheid, hij zwaaide naar ons en riep:" Komen jullie morgen, ik heb hulp nodig, ruzie met de vrouw, als jullie nu met de oorlogsvloot...." 
De rest van zulke onzin ging verloren omdat hij ons al voorbij was en bijvoorbeeld de hoek omzwaaide naar de boerderij van ' Reus Goliath 's' vader. 

We wisten niet dat zulke grapjes sinister waren. Veel klanten had Cornelis Uit de Fles niet. Hij was gereformeerd en z'n concurrent, de hervormde bakker, bezorgde bij ongeveer 76 % van de bevolking brood en reed met drie knechten en bakfietsen door de omtrek. 
Tussen het huis van Cornelis en de winkel van bakker Beekman bevonden zich maar drie boerderijen. Zorgen moeten Rita en Cornelis dus wel gehad hebben!
©c.u.
 lees verder in deel 2 en 3op dit weblog
Muizen in de val en een kleine godsdienstoorlog en
Druipnat en stinkend

Geen opmerkingen: