woensdag 28 januari 2015

Druipnat en stinkend




We slopen verder. Achter 't korenveld van boer Pinkster langs tot we een glimp opvingen van het vijandelijk gebied met het hoofd­kwartier; een oud vervallen kippenhok.
 Het resultaat van onze speurtocht was, dat we diezelfde avond nog een oorlogs­verklaring opstelden. De strijd zou de volgende dag om half vier na schooltijd beginnen. Onze troepen moesten vanuit oostelijke richting oprukken naar het gebied van de vijand.
De bewuste morgen, toen ik Jan Beekman, de hervormde comman­dant, het document aanreikte, gilde Wim Mulder vanuit een kluwen klasgenoten met toe:’ Eetbaar papier krijg je voortaan niet meer! De bakker is dood! Zijn luiken zitten dicht.’
Jan las de oorlogsver­klaring, snoof minachtend, verscheurde het papier, wreef de snipper weg in de modder van 't schoolplein en zei:’ Het is waar, Uit de Fles is dood. Mijn vader zegt dat hij 't zelf gedaan heeft omdat hij bankroet is. Eh, het is goed, we zullen jullie vanmiddag in de pan hakken.’
 De school­bel ging en maakten eind aan Jan 's dreigementen.

In de morgenpauze deden allerlei geruchten de ronde op de overvolle speelplaats:’Hij hing aan een haak van de bakkerij. Nog een briefje aan Rita had hij geschreven. Als je jezelf ophangt, kom je in de hel; zegt mijn vader en, z'n gezicht was helemaal blauw.’
Aan tafel onder 't middageten maakten Vader, Moeder, Dirk onze monteur en Jenny 't dienstmeisje allerlei vage toespelingen op Uit de Fles.
’ Wie had dat nou ooit ge­dacht! Ze zeggen dat 't van die vrouw komt. Dat ze hem betrapt had. Nee, om het geld was het niet. Ze hadden genoeg om samen van te leven. Dat gedonderjaag met die jongens altijd. mis­schien was het zijn schuld dat ze geen kinderen konden krij­gen. Ik ben benieuwd wat Dominee Lanting bij de begrafenis zal zeggen.’
En zo nog meer woorden die ik niet allemaal precies begreep.

Tegen vier uur trok een wanordelijke troep soldaten, gewapend met lange stokken, houten pistolen en oude potdeksels, door de polder in een grote boog om het dorp heen om zo de vijand onverhoeds in de rug te kunnen springen. Het treffen vond plaats onder de rook van het kippenhok. Het gekrijs en gevloek waren niet van de lucht.
Het hervormde leger was veruit in de meerderheid en na enkele felle charges van onze kant, moesten we opeens wijken. Bij de strategische vlucht die volgde, trokken we volgens plan over een tamelijk brede sloot. We gebruikten daarbij onze lange wapenstokken als polsstok. Achter elkaar zweefden we in en fraaie boog over het water heen.
 Toen ik als een van de laatsten over 't water wilde, bleef m'n polsstok in 't midden van de sloot in de modder steken!. Tot grote vreugde van de Filistijnen spartelde ik aan de lange stok boven het water, met bezorgd­heid gade geslagen door mijn vrienden. Ik had geen keus. Langzaam gleed ik naar de donkere waterspiegel, zonk tot mijn middel in het nat en strompelde onder gejuich naar de vrije oever. Druipnat en stinkend kwam ik thuis!

De nacht en de dag daarna ijlde ik en werd ik soms met wilde gillen wakker. Nu eens voerde ik 't gereformeerde leger aan, dan weer was ik in de bakkerij en vlijde kleine gesneuvelde Beekmanaanhangers keurig in zwarte bakvormen en schoof ze met de taartschep in de oven. In en van mijn vele dromen en droompjes, zag ik,de bakker in z'n werkplaats.
Hij at gulzig grote kluiten gist, die hij eerst in banketbakkersstroop doopte en schreef ondertussen met een brokkelig potloodje op een vel ouwel:’ Rita, ik maak er een eind aan. Ik hou veel meer van de jongens.’
 Hij nam 't papier tussen zijn tanden, liep naar de hoek van de bakkerij, pakte met beide handen een haak beet en ging er aan hangen.
Langzaam draaide Uit de Fles aan de haak rond. Plotseling begon z'n hele lichaam te zwellen, z'n ge­zicht werd blauwpaars. Steeds groter en dikker werd de bakker tot hij de hele ruimte scheen te vullen, toen spatte het wanstaltig karikatuur van Cornelis met een doffe plof uit elkaar en dwarrelde door de lege ruimte een stukje eetbaar papier langzaam naar de werkbank bij ’t raam        
                                         
                                               
Een paar dagen moest ik het bed houden in dat kleine kamerstje boven de luifel van  het benzinetakstation van mijn ouders.Toen ik na mijn korte ziekte weer buiten mocht spelen, klonken boven ons dorp de klokken van de gereformeerde kerktoren en over de anders altijd  zo lege hoofdstraat bewoog zich traag een kleine zwarte rij mensen; voor hen uit reed een platte boerenwagen waarop als een gro­teske bakvorm een dofzwarte lijkkist stond.
 Langs de beneden­weg die parallel aan de straatweg liep, haastten Hans en ik ons samen op een jongensfiets in de richting van het kerkhof. We wilden het zien. We mochten er niet bij zijn, begrafenissen was iets voor grote mensen. Toen de stoet arriveerde, lagen wij achter de beukenhaag op de loer.
Wat er precies gebeurde, konden we niet zien, maar binnen die donkere kring van mensen werd bakker Uit de Fles begraven; dat begrepen we wel. Alleen dominee Lanting die apart stond, konden we goed in de gaten houden. Nerveus trachtte hij met z'n wijsvinger de driftig fladderende bladzijden van het boek dat hij voor zijn borst geheven hield, in bedwang te houden.
©.c.u.
( slot Eetbaar Papier)



Geen opmerkingen: