donderdag 31 maart 2016

Dorpsfeest en liefde





Het was laat in de middag toen Corrie de straat in fietste waar zij en haar man  woonden. Kees was met het eten bezig. Hij hoorde de voordeur niet. De afzuigkap stond in de hoogste versnelling. Het ding was kapot, maakte herrie, de keuken stond vol damp.
In de woonkamer overzag Corrie de miniravage die een  theevisite of een ander onverwacht bezoek soms teweeg brengt. 
Op tafel stonden kopjes, wijnglazen, een asbak met een paar  half opgerookte sigaretten en er lagen wat foto’s. Ze gooide het Veluws dagblad dat ze uit de brievenbus plukte op tafel en pakte een foto op. Kees in een overmaatse geel verschoten regenjas. Hij droeg een bruine armband om de linker bovenarm en keek heel boos, naast hem stond een bleke jongen met grote stuiterogen.

‘Ik ben thuis,’ riep ze naar de keuken. Kees dook op, hij zag er verhit uit, gaf een zoen, vroeg wat ze drinken wou.
‘Doe maar fris, sinaasappelsap of cola, geen wijn’, ze wees met een zwaai naar de tafel met stille getuigen. ‘Aafje de Ronde is er geweest, je weet wel van de ulo, ze wordt receptioniste bij ons op school.’
‘ Leeft die dikkerd ook nog. Zo te zien was het gezellig. ’
‘Ja we hebben foto’s gekeken.’
‘Dat zie ik, samen op de bank, wijntje erbij. Heb jij soms ook gerookt!’
‘Je denkt toch niet dat ik met Aaf…. Ze is trouwens niet zo dik meer’ Kees verdween naar zijn dampend fornuis. Bracht de gevraagde frisdrank.
‘Wat sta je toch bespottelijk op deze foto!’  
‘Die jongen naast mij leeft al lang niet meer. Hij leed aan epilepsie. We waren daar een soort ordedienst. Er was feest, markt en kermis. Maar ik ga  met  m’n eten verder anders loopt het uit de klauwen.’

Ze kende die foto. Het verhaal erbij had Kees haar en hun vrienden  in telkens ander toonzetting vaak gedetailleerd uit de doeken gedaan.
Jongens droegen in die tijd kleurloze regenjassen waarin later  potloodventers afgebeeld werden. Kees en  Freek, de zoon van de slager hadden een bruine band om de arm en keken streng. Mensen die geen kaartje hadden mochten ze staande houden.
Freek leed aan epilepsie. Hij sloeg regelmatig zijn blonde, witte kuif opzij en als de frequentie van die veegbeweging hoger werd, was dat het sein dat er een aanval kwam. Hij hoorde dan niet wat je zei, viel, begon te spartelen, met de ogen te draaien, kreeg schuim op z'n mond en raakte buiten bewustzijn.
Hij kon zulke toevallen overal krijgen.  Je kon dan niet helpen omdat Freek wild om zich heensloeg. Freeks vader of  diens oudere broer  moesten gewaarschuwd worden. Dat was niet eenvoudig; je kon hem niet alleen laten. Na zo'n toeval kwam hij een paar dagen niet op straat. Gelukkig kende Freek lange tijden waarin het goed ging.

Het was nazomer 1949. Freek en Kees waren controleur. Ze  kregen vaak assistentie van Karel Mosterd en Gert Smolders. Die jongens kende Corrie goed. Ze zaten immers in dezelfde klas.  Met z'n vieren maakten jacht op verstekelingen en dronken gratis limonade en appelsap met prik in de grote café- tent.
Gert en Karel vonden dat hun medecontroleurs, Freek en Kees dus, maar eens verkering moesten hebben. Ze deden geheimzinnig en zouden een paar meisjes regelen. Kees protesteerde. Freek sloeg naar z’n haar en dat kon van alles betekenen. 
Gert schepte op over zijn succes op liefdesgebied en ook Karel deed  alsof  ook hij een onweerstaanbare Don Juan was. Ze hadden stevige contacten. Marjan van de banketbakker en Riekje van de plaatselijk huisarts, die stomme trutten, zaten of  lagen met hen op alle banken in het Van Meurspark, soms gewoon ergens verstopt in het struikgewas, althans dat beweerde Karel. 
Dat Kees daar jaloers op was,  kon  Corrie zich niet voorstellen. Hij schreef haar immers liefdesbriefjes. Riekje en Marjan hadden bovendien geen oog voor hem. Aan een jongen van zo’n dorpsveldwachter begonnen die middenstandsmeisjes niet.

Feest in ‘t dorp, het bracht volk op de been; er was een soort Fancy Fair, waar je van alles kon kopen en winnen met rare spelletjes. Uit de satellietdorpjes en -gehuchten kwamen onbekende jongens en meisjes. De dorpsfanfare speelde hemel schreiende muziek. 
Ergens kon je dansen of meedoen aan stoelendans in de openlucht, zaklopen of rennen met een ei op een lepel. De herfst begon al een beetje en in de warme avond kwam de schemering iedere dag wat vroeger.
Kees vond het lullig dat ze Freek aan een vrouw wilden helpen.  Hijzelf was niet in de stemming voor iets nieuws. Corrie snapte het wel. Meer dan een jaar had hij geduldig achter haar aangelopen. Ze kreeg van hem wilde rozen of bloemen die hij gestolen had uit de tuin van de notaris. Ze liet zich trakteren op ijs en ranja.
Hij schreef  dat hij haar miste, haar donkere lach en de raadselachtige dingen die ze zei als hij met haar mocht wandelen, ‘Ik leid u langs grazige weiden’, Ze spookte dag en nacht in z’n dromen. Dat schreef hij

Op Corries gezicht speelde een binnenpret glimlachje. Ze dronk wat cola, nam wat pinda’s uit een van de bakjes op tafel.
Aan het eind van de lange schoolvakantie bracht hij de zaak in een stroomversnelling.  Ze kreeg een lijvige brief waarin hij een soort ultimatum stelde. Gert Smolders speelde voor postbode. Dat was stom.  Die las de brief stiekem, maakte plagerige opmerkingen en probeerde haar te versieren toen ze hem na een week in het plantsoentje naast de school een antwoordbrief voor Kees meegaf.  Ze schreef dat hij al wat ouder was en een klas hoger zat, dat zij nog zo jong was, eerst de school moest afmaken, nog van het leven wou genieten. 
De foto waarom hij vroeg, kreeg hij niet.  Op de enige foto waar ze goed op stond was ze gefotografeerd samen met de zus van Lisette Meester.En hij had toch nog de schoolfoto waar ze allemaal op stonden.

Wel wilde ze een laatste ontmoeting met hem. Ze  had een plek afgesproken tussen E. en H. bij een groot landhuis. 
Op een stille zondagmorgen zagen ze elkaar op dat punt halverwege hun dorpen.
Hij stond er al; wat ineengedoken bij het hek van een weiland en zei: ‘zo was je daar’, of iets van die strekking.  Hij begon nerveus te praten, probeerde haar over te halen, was welbespraakter dan ooit. 
Ze hield voet bij stuk. Het voorstel om samen als afscheid een lange fietstocht in de omringende bossen te maken, vond ze  goed. Ze waren aardig voor elkaar, fietsten kriskras door de Renderklippen. Nadat hij nog een poosje onzeker verlegen verdrietig naar haar gezicht had gekeken, namen ze afscheid. 
Ze reed de Dellenweg af naar huis en vroeg zich af waarom ze naar die afspraak gekomen was, terwijl toch alles  voorbij was.  Ze keek na een poosje om. 
Hij stond haar  ginder in de verte van de weg nog na te kijken. Was er misschien ruimte voor een sprankje hoop.  Wanneer hij later dat jaar nog eens in de pen klom. Dan moest hij Karel  als tussenpersoon  vragen en niet Gert. In gedachten en vol twijfel was ze de spoorwegovergang vlak bij haar huis gepasseerd.
©c.u.
vervolg van   Verhoor in de schemering                                                      

Geen opmerkingen: