zaterdag 19 maart 2016

Verhoor in de schemering



Onwerkelijk donker leunde schimmig tegen de ramen. Het kon middernacht of tegen de morgen zijn. Het stille politiekantoor was in schemer. Er  flikkerde een kapotte Tl-buis.  Op het bureau stond een lamp waarvan de kap wat omhoog, zodat kin en mond van een ondervraagde verlicht werden. In de schaduw tegenover hem zat rechercheur Gerbrand Bakker. Diens gezicht stond op onweer.
‘Je aantekeningen heb ik weer eens gelezen. Die hebben niks niemendal met je  ongeloofwaardige wandeltocht langs de grens van Nederland uit te staan.  Het verhaal gaat over iets anders. Je hebt een kort bericht gelezen. Er zijn mensenresten gevonden in een zandgat en  Jij wil uitzoeken wie die de dader is. 
Dan krijgen die geraamten  namen  opgeplakt van twee vroegere klasgenoten waar je  nog altijd  een hekel aan hebt en leeft je uit met allerlei weerzinwekkende anekdotes. Meneer Karel Mosterd gaat er een soortement Wie-heeft-het-gedaan verhaal van brouwen. De lezer mag raden of de chauffeur, de tuinman of een van de klasgenoten schuldig is.’

Gerbrand Bakker kwam op stoom, verstelde de verhoorlamp iets. Het gezicht van  zijn verdachte baadde nu in fel licht.  ‘Ja kijk maar niet zo onschuldig’, brieste hij
‘Met dat gezeur over die voettocht wordt ons zand in de ogen gestrooid.  De omtrek van ons land is, laten we eens zeggen: 1800 kilometer. Gemiddeld loopt een wandelaar misschien  20 kilometer.  Een rondje Nederland duurt zo  wel een maand of drie. 
Als het weer slecht is kom je geen stap verder. Dagenlang  zit je in de regen in een tentje en als de recreant verder wil, moet eerst die tent droog zijn. Besef je wel hoe zwaar een natte tent is. Nee natuurlijk niet.
Dat je een van eiland naar eiland vakantietocht maakt, geloven we graag en dat na Schiermonnikoog  even Borkum en Norderney erbij gepakt wordt, snappen we best, maar dan verdwaal je en komt per ongeluk bij Loppersum  in de trein terecht. 
Van Garsthuizen naar Groningen ben je  als we dat gekrabbel in je boekje serieus moeten nemen bijna drie maand onderweg. Spekman wordt helemaal gek van die babbels. Hij zit nu ziek thuis.’

In de verte  klonk  drie maal de klok  van de Martinitoren. Karel verschoof onrustig op z’n stoel. Hij kreeg het warm, z’n mond was droog, hij voelde aandrang.  Schor hakkelde hij:’ Mag ik  naar de wc. Ik heb dorst. Mijn mond is droog.’
Nee daar was geen sprake van. Bakker liet delinquenten nooit alleen. Er was niemand die een glas water kon brengen, iedereen had zich ziek gemeld.
 ‘Met een stalen gezicht verkoopt de heer Mosterd hier op het bureau baarlijke nonsens en probeert de politie  in Groningen belachelijk te maken.  Volgens  de notities  staat meneer de journalist in mei van dit jaar voor een gesloten overweg  in Loppersum te wachten en hij valt half augustus in handen van de spoorwegpolitie op het Noorderstation. 
Wat is er in de tussenliggende periode gebeurd. Mosterd wil ons toch niet vertellen dat hij al die tijd voor dichte spoorhekken heeft staan wachten.’

Bakker zweeg even. Hij bladerde in het kartonnen schrift. Karel transpireerde hevig. Hij kreeg kramp in de benen van het stilzitten Het was in het holst van de nacht en die rechercheur trommelde  maar met zijn vingers op het tafelblad, zijn ogen schoten vuur, hij was nog lang niet klaar met die krantenman.
‘Spekman is er vast van overtuigd dat er met de vrouw  van de ansichten een gesprek is geweest. Niemand neemt zo maar de post van een ander mee. Ook moet je op Vlieland  een zekere Kees Kriele interviews afgenomen hebben. In het overzicht van jouw in klad beschreven belevenissen, laat je de man voortdurend aan het woord. 
De gestelde vragen zijn weggelaten, allerlei woorden  en zinnen zijn  de geïnterviewde in de mond gelegd.  Hoor je soms stemmen in je hoofd, die je al die gekheid influisteren. ’t Kan daarom ook  best zijn dat Kriele een verzonnen naam is. Per slot van rekening staat het voor ons vooralsnog niet vast dat jij Karel Mosterd bent. Besta je dus zelf ook niet. 
Trouwens wie heet er nou Mosterd. Als je nou toch een schuilnaam nodig hebt waarom dan geen: Peper, Olie, Azijn of Kaneel. Karel Kruidnagel ligt ook goed in ’t gehoor.’

Gerbrand Bakker lachte hol.. Hij  begon als een gekooide leeuw door het politiebureau op en neer te lopen. Opeens sloeg hij met de vuist op het grote bureaublad. Uit het niets toverde hij Karel ’s rugzak tevoorschijn, gooide die naar hem toe.
‘Wil je even controleren of al je spullen er zijn.  Je wordt ontslagen. Ik zet je opstaande voet op straat. We gooien je d’r uit. Ik handel in de geest van Spekman’
Hij trok een la open en gooide de browning op tafel.
‘Hier heb je dat klapperpistooltje ook terug. Je zult het nodig hebben als je straks duister Groningen ingaat. Het kan nog wel eens slecht met meneer Mosterd aflopen!
Oh ik zie het al helemaal voor me. Jij komt in de frisse buitenlucht. Je loopt dicht langs het vuile water van de Spilsluizen en de Turfsingel. 
Voorbij de stadsschouwburg  moet je nodig, je doet een misstap  en valt in het Schuitendiep. Er is geen sterveling op straat. Niemand kan je helpen.’

Met een schok zat Karel rechtop in zijn gevangenisbed. Het duizelde hem, z’n voorhoofd gloeide, het hart bonkte. Hij rilde. Een tijdlang lag hij steunend op een elleboog in het dwarrelende donker te staren.
Toen hij de volgende morgen zijn ogen opendeed, stond zijn ontbijt al op het tafeltje. Zijn hoofd deed zeer. Zin in eten had hij niet. Hij viel weer in slaap. Van geluid bij de deur schrok hij op. Agente Geeske stond in de cel. Nee, dromen deed hij niet.
©c.u.
Vervolg van Ansichtkaarten

donderdag 17 maart 2016

Ansichtkaarten






Ruim honderd kilometer naar het noorden zat diezelfde Karel op een gevangenisbed te piekeren. Hij was voor verhoor uit zijn cel geweest.  Op de werktafel van Inspecteur Spekman lagen drie vakantiekaarten. 
Hij en rechercheur Bakker wilden een verklaring. Ze meenden dat de geadresseerden contactpersonen  van Mosterd waren en  dat hij met die ansichten  berichten stuurde. 
Zo op het oog onschuldige zinnetjes als: ‘het wordt hier steeds warmer, het weer houdt zich goed, ze zijn lijkt het, toch gevonden en groeten ook van Kees.’ konden, andere informatie bevatten. 
Als afzender stond er Corrie, dat was  natuurlijk een schuilnaam. 
Misschien heette hij voor ingewijden Kees, bestond  Corrie helemaal niet en dat Kees tussen haakjes was geraffineerd.

Hij vertelde hoe hij die vakantiekaartjes meegenomen had in een ijssalon op  Vlieland, waar een jonge vrouw ze schreef en vergat. Hij  nam ze mee om voor haar te posten. Er zaten weliswaar nog geen postzegels op. 
Onderweg was er niks van gekomen en hij wou  in Loppersum bij een postagentschap zegels kopen en de ansichten op de bus doen. En daar was hij, zoals ze wisten, op dood spoor geraakt. 
Op de vraag hoe die ijssalonbezoekster er uitzag, kon hij alleen maar  zeggen dat ze  een middelbare stevige vrouw met donkerblond haar was. Hij had haar nooit eerder gezien, en die vakantiepost in een opwelling meegenomen.

Spekman liet de drie kaarten door z’n handen gaan, alsof hij bij ‘t klaverjassen troef in handen had, las hardop langzaam namen en plaatsen: Andrea Haverlach  Wiekslag Amersfoort, Jan Spaander Hoofdstraat Apeldoorn en Lidia Speelman Molenstraat in Twello. Hij keek zijn arrestant onderzoekend aan: ‘Gaat er geen belletje rinkelen?’
Die man kon  je toch niet serieus nemen. Hij was in de lach geschoten.
Bakker die al die tijd gezwegen had zei: ‘ ja lach maar, we zullen de adressen controleren en het handschrift laten onderzoeken.’

Een van de vele agenten die af en toe in en uit liepen,  bracht hem weer naar de cel.
Nu zat hij  na te denken over dit politiegekkenhuis waarin hij verzeild was. Met zulke mannen was het uitkijken, straks kwamen ze ook nog met een of ander sluitend bewijs op de proppen.’
Enfin hij moest het maar van zich afzetten. Hij pakte ‘Lost Horizon’, zocht waar hij gebleven was, begon te lezen……….

Na een tijd was er sleutelgeluid bij de celdeur,  Agente Geeske kwam binnen. Die kwam de ontbijtspullen halen, terug van verlof dus, vanmorgen had die knorrige agent hem zijn eten nog gebracht. 
Ze wierp  hem een plastic zak van V&D toe. ‘Hier is dat nieuwe ondergoed, heb ik gekocht, Jansma had er geen zin in. Karel stond op,
‘ Moet ik even passen of het de goeie maat is?’
Ze bekeek hem van top tot teen en lachte
‘Hoeft niet, zit precies goed, zie ik zo wel, succes ermee!’
Ze pakte het dienblad, liep naar de deur, draaide zich om en knipoogde.

©c.u.
 vervolg van   Radijs en Mosterd

maandag 14 maart 2016

Radijs en Mosterd



De voordeurbel klonk.   Met de foto en de envelop in de hand liep hij naar beneden, deed open.
‘Dag Kees!’
Voor hem stond een onbekende jonge dame. Hij liet z’n blik langs haar contouren gaan. Lelijk was ze niet.
‘Met wie heb ik het genoegen.’
‘Aafke de Ronde, van school, ik was vroeger het lelijke eendje in de klas. Zie je het niet Kees!’
Onhandig enthousiast omhelsde ze. Voor ’t eerst in lange tijd voelde hij even een ander lichaam dan dat van Corrie tegen zich aan. Hij aarzelde of die juffrouw de Ronde binnen mocht komen om het weerzien te vieren met een kop thee of koffie. Ze zag de twijfel.
‘Je vraagt je af  hoe het komt dat ik plotseling op de stoep sta. Ik heb een baan gevonden op Slot Loevestein Scholengemeenschap. En toevallig zag ik dat een van de conciërges Kees Kriele was. Het zou leuk zijn alvast even te kennis te maken, anders had je over een paar weken gezien dat die nieuwe typiste en telefoniste bij jou in dezelfde klas van de Mulo  zat. Je adres had ik zo gevonden.’

Terwijl ze opgewekt nog  wat verder praatte vond hij in die  vrolijke lieftallige vrouw het beeld van een mollig meisje van destijds weer.
Hij glimlachte, liet  de foto zien. ‘Kijk dat was ik toen. Je wilt denk wel iets drinken. Let niet op de rommel. Corrie is weg. Ik ben aan het opruimen. Het huis is een puinhoop.
‘Jullie wonen hier niet gek.’
Aafke ging op de driezitsbank  tegenover de schuifpui zitten.
‘En een mooie grote tuin. Daar heb je nog wel werk aan.’
 ‘Valt mee. De tuin is  Corrie ’s afdeling. Heb je suiker in de thee?’ Poes Hubert wipte  op de driezitsbank, snuffelde even, sprong  op schoot bij het bezoek, rekte zich behaaglijk uit, rolde in een balletje en begon behaaglijk te knorren.
‘Jaag hem maar weg als het verveelt. Wil je er een Arnhems meisje bij’
Hij hield haar een geopende trommel voor met afbeeldingen van boerenhuisjes en bos- en heidetafrelen.
‘Ja lekker! Je zal het niet geloven’, ging ze verder, ‘maar ik heb wat met poezen. Overal waar we kwamen, klommen ze bij mij op schoot. Net of ze me al kenden. Bij Johan wilden ze niet zijn. Zou ik in een eerder leven misschien poes geweest zijn!’
‘Dan had je gemiauwd, muizen en vogeltjes gevangen en ’s nachts was je met andere katten in de buurt aan het bakkeleien geweest.’
Ze lachte, nipte aan de thee, knabbelde van ‘t Arnhems meisje.
‘Als je zo gek op ze bent waarom heb je er zelf dan geen.’
‘Dat wou Johan nooit die was allergisch. Nu hij bij me weg is, zou ’t  kunnen, maar ik  ben voortaan hele dagen op school. Zo’n dier is dan erg eenzaam.’
‘Johan?’
‘Ja van onze mulo.’
‘ Aaf, je wil me toch niet vertellen dat jij met Johan Radijs  getrouwd bent!’
‘Ja maar meneer ging vreemd. Dan is het over en uit. Je hebt geen andere keus.’

Hubert ’s hazenslaapje werd  wreed verstoord, toen ze ‘t theekopje op de glazen bijzettafel zette. De kat  gaapte, rekte zich uit,  klom  omhoog naar haar gezicht en begon dat troostend te likken, vervolgens nestelde hij zich op haar boezem om er spinnend  z’n dutje voort te zetten.
‘Stuur hem  weg,’ zei hij, ‘dat praat niet gemakkelijk. Zo kun je geen thee drinken.’
‘Nou vraag ik je, dat heb ik niet eerder meegemaakt. Een kat die vlak onder mijn neus ligt te pitten. Zie je wel dat poezen graag bij me zijn. Hij houdt vast van me.’
Ze gaf de rode kater met een voorzichtig gebaar te kennen dat hij het lager zoeken moest. Het beest begreep de hint, ging languit liggen in de vallei tussen haar bovenbenen en sloot tevreden de ogen.
Die kattenzoenen geeft hij Corrie ook  wel. Soms ligt hij achter in haar nek, begint aan haar krullen te sabbelen. Hij denkt  waarschijnlijk dat Corrie ook een kat is en dat haar vacht eens schoongelikt moet worden’.
‘Dat is toch grappig!’
‘Ja dat zal wel. Katten houden alleen van zichzelf. Ze zoeken warmte. Vrouwen zijn warmer dan mannen. Hubert zit haast nooit bij mij. Als Corrie er is, ben ik tweede keus. In haar holletje is het lekker warm.’

Aafke bloosde.Dit gesprek ging een verkeerde kant uit, dacht hij. Voor je het wist was de toon gezet. Nu kon hij haar natuurlijk wel dat gruwelverhaal van zijn eerste kat vertellen, die door zijn buurjongen Gert met een hakbijl  bij het twijgen en takken hakken per ongeluk was doodgemept, maar dan kwam er weer van alles boven water.
Daarom schonk hij een tweede ronde thee in en zei: ‘Vertel  hoe het jou na het examen vergaan is. Na dat slotfeest van school en dat dansen in Het Wapen van Epe dacht ik dat het tussen jou en Karel helemaal goed zat. Hij wou naar de school voor journalistiek in Utrecht. 
Jij  ging naar de kleuterkweekschool in Apeldoorn. Meen ik me te herinneren.’

‘ Nee, kleuterjuf ben ik niet geworden, het werd tenslotte een secretaresseopleiding. Ja en die Karel. Tussen ons boterde het niet. Die jongen was zo impulsief. 
Als we samen iets gingen eten, begon hij opeens in het restaurant te jodelen, of hij vouwde van een krant of servet een hoedje, zette dat dan op. Hij  maakte  papieren vliegtuigjes. Die vlogen door het café. Wanneer we op straat liepen, riep hij naar voorbijgangers: ‘Kijk eens, heb ik geen mooie vriendin?’ 
Ik ben met hem een keer in het Hof van Gelre naar de film geweest. In het donker gaf hij hardop commentaar, als  hij zich koest hield, friemelde met een hand onder mijn rok. Nee, van Karel Mosterd werd ik dood nerveus.
©c.u. 
 vervolg van

maandag 7 maart 2016

een dagdromende politieagent.



Dirk Panter had kantoordienst.  Hij las het rapport Smolders- Bijster. De verdwijning  van de jongen en het meisje van wie, naar men nu aannam, resten gelokaliseerd waren. Hij werd afgeleid.
Naast het politiebureau klonk marktlawaai: geroep van kooplui, klagelijk gemekker van geiten, blatende schapen, geloei van koeien. Een klompenmaker maakte klompen op bestelling en een matten- en rietvlechter knapte stoelen op,   
Er stonden kramen voor groente, bloemen, planten, vis, kaas, garen, band en textiel. Natuurlijk had je  een poffertjeskraam en de draaimolen voor kinderen. Muziek schetterde luid . Twee geluidsinstallaties beconcurreerden elkaar om het hardst. Een mix van: ‘Huilen is voor jou te laat’, ‘Als de dag van toen’, ‘De Wereld is leeg zonder jou’, Kom uit de bedstee, mijn liefste’ en ‘Waarom fluister ik nog steeds jouw naam’. 
Panter werd er treurig van. Hij had nog geluk dat hij  niet tussen al  die herrie en dat gekrioel uit hoofde van zijn functie rond moest lopen.
 Zijn collega Melitsie hield er toezicht op dat alles ordentelijk verliep en bij overtredingen trad die vanzelfsprekend verbaliserend op.

Panter liet zijn wijsvinger langs de regels van het verslag gaan. Uit Groningen was weer telefoon geweest. Die lui daar meenden nu dat er een verband kon zijn tussen  de vondst van die lichaamsresten bij de Koerberg en die zoon van boekhandel Mosterd. Die Karel Mosterd had ansichtkaarten in zijn bagage met de tekst: ‘Ze zijn gevonden.’ Panter schudde het hoofd. Wat haalden die mensen zich daar in het Noorden in hun kop.
Van de botresten was nog niet eens met zekerheid de ouderdom vastgesteld. Anders gezegd; misschien waren de beenderen honderd jaar oud. Wel ging het om een man en een vrouw, maar de eerste kon gezien  wat slijtage aan het heupgewricht hoger van leeftijd zijn. De vondst van het medaillonnetje leek te bevestigen dat het om Ciska Bijster uit E. ging. 
Wat die slechte heup betrof; die kwam bij jonge mensen ook  voor. Van die jongens van Kriele liep er eentje al met een prothese toen een jaar of veertien was. 
De mannenriem die aangetroffen was, kon niet zonder meer aan een identiteit verbonden worden. Ook niet of die gordel of ceintuur gebruikt was om iemand te wurgen. In een van de schedels zat een beschadiging.
  
Dirk Panter las alle getuigenverklaringen nog eens aandachtig. Dat jonge  fietsende stel richting  slot Vosbergen was misschien in het bos gaan wandelen. Je had daar een moeras. Per ongeluk was een van die twee in de modderboel terecht gekomen, de ander had willen helpen en beiden waren naar beneden gezogen. Wellicht hadden ze vergeefs om hulp geschreeuwd. 
Het kasteel was onbewoond. In de buurt woonde haast niemand. Wanneer dat moeras je opslokte, was de kans nihil dat iemand je ooit terugvond.
En wanneer zijn fantasie klopte, dan waren er hier op de Noordoost Veluwe in de loop der jaren meer mensen verdwenen. Dat was als je de Tweede Oorlog  meerekende niet ondenkbaar.
Collega Melitsie had  in de zaak contact gehad met de politie in  het nabijgelegen E. die in de oude Marechausseekazerne aan de Heerderweg zetelde. 
De dienders daar hadden  een gesprek gehad met  tuinman Bijster en Reinder de chauffeur, van wijlen notaris Verhul. Ook hadden ze op verzoek van Bijster iemand van fotohandel Ritsma verhoord. 
De jonge fotograaf die er destijds werkte en de dochter van Bijster lastig viel, was met de noorderzon vertrokken. Notaris Verhul stierf naar men zei in Amerika waar hij bij een ver familielid op bezoek was. 
Reinder had zijn baas naar Rotterdam gereden. Verhul had zich er ingescheept op de Statendam van de Holland- Amerikalijn. Hij kwam niet terug. Na een jaar was er het bericht van overlijden. Na nog eens twee jaar had de Amerikaanse familie de villa van Verhul verkocht en de overige zaken af gehandeld.

Hij sloeg de map met onderzoeksresultaten en  additioneel  ondersteunend bewijsmateriaal dicht. Het gebeurde allemaal  zo’n twintig jaar geleden. Dit was een afgeschreven zaak.
Buiten wedijverden de smartlappen met elkaar. 
Het was stil in het bureau. De telefoon ging niet. Niemand meldde zich aan het loket om aangifte van diefstal, inbraak, geweldpleging of zedenmisdrijf te doen. 
Panter keek om zich heen. Alles stond waar het moest zijn. Hij staarde naar het raam en het voormiddaglicht daarachter. 
Zo kon hij uren kijken en niks doen, mediteren noemden ze dat, dacht hij, maar dan moest je je hoofd leeg maken, je bewustzijn uitschakelen en dat lukte hem allerminst. Hij was tijdens zulke lege bureau-uren  eerder een dagdromende politieagent.

Ook nu kregen zijn gedachten vrij spel. De eerste tijd dat hij in hier in dienstbetrekking kwam, had hij zich net min of meer verloofd met Wieteke. Ze hadden elkaar nog geen ringen gegeven. Hij nam haar al wel mee naar de kennismakingsvisites bij zijn nieuwe collega’s en hun vrouwen. Hij pronkte graag met zijn toekomstige! 
Ze was bruinogig, had een mooi gezicht en weelderig donkerblond haar dat haar uitdagende lijfje ook op onverwachte plaatsen hier en daar sierde of bedekte, maar dat wist alleen hij. Het ontging hem niet dat zijn nieuwe collega’s steels naar haar keken.
Het bezoek aan de oudere collega Kriele was geanimeerd, maar  werd ontsierd door een schaamtemoment.
De oudste Kriele-kinderen mochten bij de kennismaking zijn. Jenny hielp haar moeder met de bediening en de oudste zoon vergaapte zich aan Wieteke ’s borsten. Dat was niet zo verwonderlijk. Ook opperwachtmeester Kriele ’s blik verdwaalde. 
Toen er een pijnlijke stilte viel en iedereen zag hoe zijn oudste  zoon onafgebroken  naar die boezem staarde, stuurde hij de jongen de kamer uit met de woorden: ‘Foei  jongen kijk toch voor je!’.
©c.u.
Vervolg van