Posts tonen met het label juffen en meesters. Alle posts tonen
Posts tonen met het label juffen en meesters. Alle posts tonen

zondag 27 januari 2013

Bevroren waterleidingen en nog iets



WC- problemen
in de pauze rookte ik een sigaret

Ik heb een tussenuur en zit in een lege lerarenkamer mijn zonden te overdenken, want ik had zoveel anders kunnen doen in mijn leven.
Over de nieuwbouw gaan mijn ogen in oostelijke richting. Daar ver weg over Vallei en Veluwe ligt het plaatsje Rijssen, waar de geschiedenis van Bel Campo zich afspeelt. 
Of ben ik in de war met dat andere verhaal, ‘Het Grote Gebeuren', waarin het dat dorpje en de rest van de wereld slecht vergaat.
Er hangen vogels boven de bomen. Als ik vliegen kon, ging ik naar de Achterhoek. De Veluwe moet er vanuit de lucht uitzien als een grote moestuin.

Achter Apeldoorn zou ik het glinsterende lint van de IJssel passeren en in Zutphen zou ik neerstrijken bij die Marijke met de honden, die mijn verdwaalde duif zo liefderijk onthaalde. Hoewel, dat ze honden heeft is vervult me toch met vage onlustgevoelens. 
Vroeger was  ik bang voor alle blaffende beesten; het maakte niet uit of ze groot of klein waren. Hele delen, van ons dorp liet ik links liggen, omdat er honden woonden. Alleen al de bekende bordjes Let op de hond of Ik pas op de spullen van mijn baasje met een afbeelding van het rotbeest ernaast of eronder, waren voldoende voor mij om mijn route naar school of naar de slager te verleggen. Ik maakte grote omtrekkende bewegingen om de confrontaties met Duitse Herders, Deense Doggen, Drentse Patrijshonden en soortgelijke monsters uit de weg te gaan.


Het is stil in de docentenkamer. Ik ben de enige leraar met een tussenuur. Overal in het gebouw wordt gewerkt. Alleen de systeembeheerder loopt  af en toe binnen om in het zijkamertje aan het computerpark te knutselen. Het heeft geen zin een praatje met hem te maken. Hij luistert doorgaans hooghartig naar docenten die om allerlei redenen met toetsenbord of muis worstelen als ze proefwerkcijfers in het bestand willen invoeren, en laat hen overduidelijk voelen dat ze maar domme digibeten zijn.
Boven mij hoor ik gestommel, geschuif van tafels en stoelen en daartussen de soms uitschietende stem van de lerares Engels met de mooie donkere ogen. Ik steek een sigaret op. De liefde en het vferlangen maken me rusteloos.
Er wordt een wc doorgetrokken Boven de lerarenkamer liggen de drie lokalen van de vakgroep Engels met een gang met een toiletgroep en studiehoekjes ernaast. Die wc’s zijn precies boven de koffie- en theebar van de leraren geplaatst. Als er leerlingen onder de les van het toilet gebruik maken zoals nu, dan ruist het spoelwater naast de servieskast en achter het kleine keukenblok naar beneden.

Behalve mijn dubieuze houding tegenover honden heb ik ook met wc’s een tweeslachtige relatie. Dat stamt nog uit de tijd  dat ik meester was op de lagere Rembrandtschool bij meester Van Putten. Hij belastte mij special met het toezicht, als in de pauze de jongens moesten en mochten plassen. Het was mijn taak vond het schoolhoofd  er voor te zorgen dat de bril droog bleef en dat niet de hele vloer drijfnat werd van de jeugdige urine
Zo herinner ik me nu opeens heel duidelijk die strenge winter uit mijn allereerste onderwijzersjaar toen de Rembrandtschool in Ten Boer droog kwam te staan.
De school stonk naar stront. Veel scholen doen dat, maar voor onze Rembrandtschool was dat uitzonderlijk. Van Putten liep bezorgd en besluiteloos rond. Het had de voorbije nachten dramatisch gevroren en nu was de hoofdwaterleiding naar de school dicht en misschien wel kapot. De wc's konden niet doorgetrokken, handen niet gewassen en thee of koffie niet gezet worden. 

Natuurlijk moest de les gewoon doorgaan, vieze lucht of niet. Gelukkig deed de telefoon het wel. Van Putten kreeg verbinding met het gemeentehuis
Om half elf in de pauze kwamen drie grote mannen de speelplaats opstappen. Zij begonnen het plein te vernielen; tegels werden op een hoop gegooid, met een soort houwelen sloegen ze gaten in de stijve grond. Ondertussen maakten ze schuine grapjes in de richting van Juf Jetty Olivier. 
Wij durfden er niets van te zeggen. Al spoedig ontdekten de mannen, dat de waterleiding niet diep genoeg onder de grond was gelegd. 
Ze vertrokken en lieten een verwoest plein achter. In de loop van de dag kwam een gemeenteman vertellen dat de school voorlopig, zolang de vorst regeerde, niet te helpen was. Ze wilden de leiding wel onder stroom zetten met elektriciteit, misschien ging de zaak ontdooien. Niemand mocht meer aan waterkranen of iets dergelijks zitten.

Van Putten kondigde de noodtoestand af. De kinderen kregen opdracht thuis voor school uitgebreid naar het toilet te gaan.
Het geven van Aardrijkskunde, biologie of geschiedenis terwijl een vage geur de atmosfeer verpestte, was verre van aangenaam. De bespreking van't Voorspel van de 80-jarige oorlog kwam bij zo'n verwoest schoolplein in een ander daglicht te staan. Het verhaal van de eekhoorn die in lege vogelnesten een winterslaap houdt en vergeet waar hij z'n wintervoorraden heeft verstopt, kon de kinderen maar matig boeien. 
Buiten liepen immers interessante gemeentemensen gewichtig te doen. De elektrische stroom ontdooide het water niet. De vingers die af en toe werden opgestoken hadden niet veel met de les te maken.
‘Als die waterbuis springt, komt dan het hele plein onder water,’ wilde Roelof Spat weten.
’Dat kan niet joh, stommerd, hij is toch vol gevroren met ijs,’ wees Astrid Prins hem terecht, voor ik kon antwoorden.
’Mag ik naar achteren, naar de wc,’ vroeg Hansje Dijkmans,’ het is maar een kleine boodschap, ik hoef geen grote.’
Dat verzoek moest ik beslist weigeren, want zo'n vraag werkte aanstekelijk; iedereen dacht aan plassen, alle blazen werden actief
’Nee, Hansje,’ dat kan en dat mag niet’
‘Dan knap ik straks, meester, dan is het uw schuld.’
‘Nee, Hans, dat gebeurt niet zo gauw, hou hem maar op.’
Hij was niet tevreden, trok een ongelukkig gezicht, duwde beide handen in zijn kruis en zat ongeduldig te wippen.

‘Zo, Mulder zit jij hier weer te niksen, heb je geen les, zit er geen klas op je te wachten, of heb je ze misschien naar huis gestuurd,’
Zanger, onze praatgrage hulpconciërge, komt de docentenkamer binnen.
‘Jij loopt zelf de hele dag met onduidelijke papieren te sjouwen. Niemand weet waar je er mee vandaan komt en waar je  naar toe gaat. Als jij maar ijverig loopt, denkt iedereen dat je hard werkt.’
‘Zal ik een kop koffie voor de populairste docent van onze school inschenken,’vraagt hij snotvriendelijk.
Koffie hoef ik niet en hij gaat met zijn briefjes weer naar de een of andere uithoek van de school. 
En ik dagdroom weer verder over die koude schoolmorgen van meer dan dertig jaar geleden, toen scholen nog geen centrale verwarming hadden en Van Putten in de vroege ochtend  eerst de kolengestookte kachels aan moest maken.

‘Egmond en Hoorne werden dus onthoofd,’ of iets van dien aard, zei ik waarschijnlijk tegen mijn rumoerig klasje,’ en Margaretha van Parma liet hen in de steek.’
’Wat een stom wijf,’ zuchtte Astrid Prins,’ het waren zulke goeie ridders.’
‘Nee, het waren graven, die kerels, graven zijn geen ridders, reageerde Magda.
De les werd mij eens uit handen genomen.
‘Ik plas hier zo op de grond,’ sprak Hans nu bijna plechtig.
‘Dat laat je uit je hoofd,’ probeerde ik.
‘Alva was ook geen ridder,’ deelde Maria ons nu mee,’Hij stuurde Margaretha naar huis.’
‘Als Hans hier zeikt, ga ik ergens anders zitten,’ riep Gijs van Mook.
‘Ja en ik ook,’ echode Wiebe.
’Ik kan het toch buiten in de struiken doen,’ smeekte Hans smekend,’ toe, meester, het is bittere noodzaak.’
Die zin had hij uit boek of krant, begreep ik.
‘Nou Hans ga dan maar even.’
‘Wij moeten ook,’ riepen nu andere jongens.
Ik stemde toe.
Ze vlogen de deur van het lokaal uit, vijf man sterk.

 Even later zagen we ze over het opgebroken plein in de richting van de rozenstruiken en de hoge kale meidoorns en krulwilgen erachter lopen, Hans voorop met een hand tussen z'n benen.
’Het is gemeen, meester,’zei Maria Zieltjens,’wat moeten de meisjes dan, U trekt de jongens voor. Wij kunnen niet.’
Daar stonden de vijf op een rij en deden wie het verste kon; mijn klas keek ademloos toe. Ze kwamen terug en achter hen stond Van Putten.
‘Dat wil ik niet meer zien, Mulder, ‘dat gaat niet, dat snap je toch ook wel!’
Ik knikte; ik begreep het heel goed. Hij ging en ik trachtte mijn geschiedenis les nieuw leven in te blazen:’ na de terechtstelling van Egmond en z'n vriend kwamen de watergeuzen in opstand, ze veroverden Den Bosch en toen begon de beeldenstorm.’ 
Er klopte chronologisch niets van m'n verhaal; ik was ontspoord. Gelukkig liet de kerktoren weten dat het twaalf uur was en alle kinderen stoven naar huis.
‘Ik heb een verrassing,’ zei Van Putten de volgende dag in het onderwijzerskamertje,’ ik heb een piano aangeschaft en de gemeente brengt vanmorgen een 'rijdend toilet'. Wat het een met ander van doen had, zagen we niet.
’Een piano,’mopperde Van Drie,’ wie mag daar dan mee spelen.’
             

‘Juf Olivier, want die speelt harp,’ zei ons Hoofd en toen begon hij aan een uitgebreide instructie van het gebruik van het mobiele wc’tje. Het was een klein huisje op wielen met twee toiletten en een duistere afvoer. Nooit waren de kinderen zo enthousiast en vaak naar de wc gegaan. 
Vinger omhoog:’ meester mag ik naar achteren’, dan de klas en de school uit, het plein over naar de verste hoek waar de attractie stond. Er werd niet meer normaal gewerkt; uit alle klassen gingen en moesten ze massaal en in mijn klas waar je goed zicht had op de gebeurtenissen, was lesgeven vrijwel onmogelijk.

Drie of vier dagen later viel gelukkig de dooi in; de waterleiding herstelde zich van de vorstaanval en ik kon weer fijn met mijn klas werken. In alle rust mocht ik het verschil tussen laag- en hoogveen uitleggen. De piano werd in de dagen en de maanden die volgden de oorzaak van heel wat wanklanken in onze kleine school- een leefgemeenschap.

De conciërge komt weer eens binnen en onderbreekt de hoge vlucht die mijn gedachten genomen hebben met de vraag of ik koffie wil.
‘Ja, doe maar,’knik ik verstrooid. Die Willem Lodewijk Zanger is mij veel te vriendelijk. Er worden bovendien rare dingen over hem verteld. Hij zou iets met meisjes hebben. Het meest pikante detail dat een tijdlang circuleerde was dat hij met een meisje uit 5havo ergens in de school de nacht had doorgebracht. Maar het schoolbestuur had geen passende maatregelen genomen, dus zou het wel niet waar zijn.
©c.u.

dinsdag 13 maart 2012

Boontje komt om zijn loon­­tje


Ceesjan


En toen moest het dan wel voorjaar zijn  in Ten Boer, want de tulpen en narcissen hiel­den overal exercitie, en van Puttens stemming was slech­ter dan ooit. We stapten over het schoolplein heen en weer en Juf Mulder trachtte hem op te vrolijken.
Ze had gisteren een kereltje van haar tweede klas zo fijn ge­fopt.
‘Hier juf, voor juf; eet maar lekker op, juf,’ met deze woorden had Cees Jan een handvol pinda's op haar tafel gewor­pen.
Ze had geknikt en was meteen de leesles en de taalles daar­na begonnen.Tijdens de be­spre­king van het dictee had Cees Jan nog eens voorzich­tig op spoedige consumptie van de aard­nootjes aangedrongen en toen de hele klas met ijve­rig penge­kras aan 't werk was, had ze de eetwaar ter hand genomen, gewogen en te licht bevonden.

In de grote pauze liet ze de pin­da's in haar handtasje glij­den. Bij de supermarkt kocht ze al wat voor haar avond­eten. Toen de middag­school met z'n lessen begon, lagen Cees Jan 's ‘knabbel­nootjes’ nog onaange­roerd op tafel. In de stille rust die de moeilijke rekensommen eis­ten, begon Juf omslachtig haar pinda's te doppen  en op te eten.
Een verwon­derd gestamel       wee­rklonk:’ Juf, maar dat kan niet, die pin­da's zijn leeg, die kunt U niet op­eten! Zijn die pin­da's wel van mij, juf!’
‘Ja Cees Jan, ze sma­ken erg goed, wil je er ook een?’ Een paar kinde­ren lachten uitgela­ten; ze begonnen de rest van de klas te ver­tel­len en uit te leg­gen. Cees Jan had Juf Mulder wil­len foppen en nu had Juf hem ge­fopt. Juf moest het maar eens precies vertellen, von­den ze.
‘ Die Van Dungen is een dom­me jongen; die moet maar meer aandacht voor z'n werk hebben,’ reageerde de nog steeds wat boze Van Putten.
Hij voelde aan z'n arm en elboog waar nog een lichte prikkeling zat;alsof iemand z'n telefoonbotje had ge­raakt.

Onder de ochtendles­sen had­den de leerlingen van de zesde hem beetgenomen. Ze schreven een opstel en hij was op patrouille tussen de banken.
Bij een meisje bleef hij staan en maakte een op­merking over haar onnozele handschrift:’ Zijn dat spinnenpootjes, Jozet Wolf?’
‘Nee, ik maak pretletters, mees­ter!’
Mopperend liep hij door en kreeg het koud in zijn rug. Z'n oog viel op een spel kaarten dat uitdagend bij Gerard Pieter­man op de bank lag!

Wel donders, in zijn school werd niet ge­kaart en gegokt, wat zouden we nou hebben! Hij werd nog bozer toen hij op het pakje de afbeelding van een naakt meisje ontdekte. Hij greep het doosje en trok met een routine- gebaar, toch wel nie­uws gierig, de kaarten uit het pakje! Een vlammende prikke­ling sloeg door zijn hand en arm.
Grommend smeet hij de kaarten van zich.
‘Elektri­sche kaarten’, werd er ge­fluisterd.
 De klas be­gon eerst aarzelend en daar­na royaal te lachen. Straf zou hij hebben willen geven, maar dat kon zelfs een Van Putten niet altijd en overal doen!

Meester Van Drie wilde op zijn beurt iets aan  Van Puttens humeur verbeteren en begon over Maria Ziel­tjens die, een week eerder, onder een boeiende uitleg over het verschil tussen hoog- en laagveen, drie har­tjes van zoete pepermunt op de lessenaar voor hem had gelegd waarbij ze verdroomd zat te luiste­ren. 

Hartjes met in diepreliëf de woorden:’ Schat, een zoen en Had-je-me-maar!’
Gelukkig verloste de school­bel hem en Van Putten van die ongelukkige anekdote, zodat hij niet hoefde te ver­tellen dat hij haar verkapte genegenheidverklaring had opgepeuzeld en maar een beetje in zijn maag gezeten had met dat lieve staren van Maria.
 ‘Dat kind van Zieltjens is een dom en onhandig meisje,’ zei Van Putten nog toen we van' t voorjaarslicht de donkere schoo­lgang binnen­gingen.

tekst en schetsen
©c.u.

donderdag 9 februari 2012

De hunebedbouwers





Na een jaar vol frustratie vertelde  Van Putten mij dat  er aan onze samenwerking met ingang van het nieuwe schooljaar een eind kwam.
Ik moest maar ergens anders solliciteren en ik hoefde niet op zijn steun te rekenen. Hij zou slechte inlichtingen aan  andere Hoofden van scholen geven. 
Het tekort aan onderwijzers was echter zo groot dat ik ondanks die Van Putten pesterijen, toch een baan vond In Kennemerland   
Na 3 jaar kon ik Hoofdmeester worden op een piepklein schooltje ergens in de gemeente Eemsmond. Een kans die ik met beide handen aangreep

Als je ’t leven aan papier toevertrouwt, wordt het fictie, Min of meer, want de herinnering en het geheugen zijn gebrekkig. 
Klaas Bult en Harm Kladder zie ik overigens nog goed voor me. Ze zijn er niet meer. Dat is zeker. Eens zaten ze in mijn les en voerden gewillig alle idiote opdrachten uit die ik gaf wanneer we het met rekenen, taal en wereldkunde even hadden gehad.

Ik was dus hoofd van een schooltje met 23 kinderen, eigenlijk meer een gezin en afgezien van de handwerkjuf en de dominee die af en toe langskwamen, was ik ook het enige personeelslid. Maar ik was baas in eigen school en dat is ook wat waard.
Met vallen en opstaan had ik de nodige ervaring opgedaan in de buurt Ten Boer met  die vermaledijde Meester van Putten en later in Beverwijk onder leiding van een rustige  meneer Snauw die stoïcijns toekeek bij mijn pedagogisch en didactisch gestuntel.
Nu werkte ik dus voor het eerst als bovenbaas in mijn eigen schooltje dat niet groter was dan een woonhuis.

Klaas Bult was een jongen  met donker sluik haar en bruine ogen waarmee hij vragend de wereld inkeek. Hij lachte daarbij soms wat dom en naïef .
Zijn vader stotterde op een aparte manier. Kwam  vader Bult op school voor overleg dan leek ’t of hij jacht maakte op de woorden en begon hij steeds luider te praten.   
Klaas had dat specifieke gestotter in een milde vorm overgenomen. Als hij een nieuwe taak kreeg gehoorzaamde hij onvoorwaardelijk, zei soms wel:’Me…Meester  Mu Mu Mulder zal wel weten, wat Mee….Meester Mmmmmmulderr doet!’

Harm C.  had blond haar; zijn ogen waren watergrijs. Hij hield zich vaak afzijdig van de rest van de schoolfamilie, praatte zacht en voorzichtig. Hij wilde wel details weten van de werkopdracht, stelde vragen. Hij knikte veel en op zijn gezicht kon je niet traceren wat hij van Meesters plan dacht. 
Zijn vader was timmerman. Kladder  was een aparte. Hij had voor het dorp een unieke hobby:zeilen, en hij deed mee aan wedstrijden. 
Bij de tekenles produceerde hij dan ook  aan de lopende band boten.
In mijn lokaal stond een groot  voormalig zee – aquarium; een erfenis van mijn voorganger. Hij liet de mensen uit het dorp met een tankwagen zout water uit de Waddenzee halen.
Bij mij werd het zoetwater. Het was een immense bak,De twee kinderen uit de vierde klas konden er met gemak  samen in baden. Er bivakkeerden echter stekelbaarsjes, salamanders, rietvoorns, modderkruipers en twee palingen in.
 
Harm en Klaas zorgden voor dit aquarium. Als ze met opgestoken vinger aankondigden dat de staartdelingen, de spelling en het dictee af waren, stuurde ik ze de klas uit, het dorp in, met de opdracht, regenwormen, rupsjes, vliegen, kortom alle soorten kriebelbeesten als visvoer te verschalken. 
Eenmaal kwam Klaas terug met een pijnlijk, bezorgd gezicht. Hij was door spinnen gebeten en wou weten of dat giftig, dus dodelijk kon zijn.
‘Zo bedwelmen ze vliegen Klaas, wees maar gerust. Je bent immers geen vlieg!’ Door de jacht van Bult en Kladder kwam de aquariumbevolking niks tekort.

In mijn 1- mansschool werkten de kinderen van de 1e t/m de 6e klas individueel of in kleine groepjes. Ze waren vlijtig en begonnen ’s morgens zonder veel te vragen met hun schoolwerk. Kwam ik een enkele keer te laat, dan waren zij al aan ’t werk. Door dit alles bleef er in de tussentijd ruimte voor kleine geschiedenis- of aardrijkskunde – projektjes. 
Zo bouwden we een hunebed en een Germaanse boerderij. Onder  aanvoering van Harm en Klaas verzamelden anderen de bouwmaterialen. 
Op de landweg naar het naburige dorp lag geschikt steenslag. Bij een boerderij werd hooi en stro aangeschaft. De meisjes gingen takken halen voor miniatuurbomen. Zo was  bij tussenpozen iedereen betrokken bij een soort idyllische en vreedzame geschiedenisles.

Na drie jaar verliet ik mijn lilliputterschooltje uit verlangen naar een grotere onderwijscarrière.  Het wel en wee van dorp, school, ouders en kinderen bereikte mij maar spaarzaam en onvolledig. 
Een jaar of acht geleden  vertelde iemand me dat Klaas verongelukt was. 
Ergens in het Noorden in  het besneeuwde vlakke land, reed hij met zijn vader. De auto slipte.  
Klaas werd uit de wagen geslingerd en kwam in een bevroren sloot terecht.   
En via  een mailtje moest ik laatst van een van de meisjes, uit dat   knusse schoolgezinnetje van toen, vernemen dat  Harm al jaren eerder bij een spoorwegovergang uit het leven was gestapt.
©.c.u.

dinsdag 12 juli 2011

Zwitserse Strooikaas

lees eventueel eerst voorgaande aflevering


De volgende morgen was ik vroeg uit de veren Na een onrustige nacht liep ik rond half negen naar m ’n  school in de Pelsterstraat.
Ibbeltje en Annie hadden nog door m ’n kop gespookt en benedendeks had ik wat gesleuteld zullen we maar zeggen.
Het was een prachtige dag. Buiten rook het naar koffie en limonadesiroop. Met mijn tas met boeken en tussen – de – middag – brood liep ik daar nu ergens tussen de Petrus Camperssingel en de Oosterstraat. Brood met een haast onzichtbaar laagje jam en Zwitserse strooikaas van het merk Geska. Dat was een soort poeder van scherpe geitenkaas.

Mijn moeder was extreem zuinig, een tik die ze tijdens de oorlog opgelopen had. Er ging maar heel weinig op een boterham en met zo’n Geska busje had de hele familie een maand lang broodbeleg. De jam krabde ze met het tafelmes weer van het brood zo terug de pot in.
Ik had altijd van die stuifkaas op m’n brood. Als ik gulzig een hap nam, kwamen die fijne korreltjes achter  in  keel en neus, en verslikte ik me of moest ik niezen.
Vanuit de Oosterstraat draaide een vrachtauto met biervaten het Damsterdiep op. Die was aan weerskanten hoog geladen met opgestapelde  houten biertonnetjes met ijzeren banden. In het midden was achteraan een gangpad vrijgelaten. Daar zat of stond bij de laadklep een jongen van een jaar of tien.
Op het moment dat de auto de bocht nam en daarna over de kinderkopjes of kasseien van het Damsterdiep langs de Bushaltewachtkamer van de Damster Autobus Maatschappij denderde, vielen de bovenste vaten tegen en op het hoofd van de jongen die het uitschreeuwde; zijn gezicht verwrongen van  onbegrip schrik en pijn. Daarna werd hij bedolven onder de tonnen. De wagen reed verder. De chauffeur had niks in de gaten.

Later op school kon ik dat gezicht maar niet uit m’n hoofd zetten. Bij de les was ik niet, maar dat was ik gewoonlijk niet.
Meneer Zwart, de docent Nederlands, dribbelde nerveus voor de klas heen en weer en wilde ons stijlfiguren en vergelijkingen bijbrengen. Hij gebruikte voorbeelden als:’Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten’, van  Willem Kloos, en ‘Een zee van Liefde in droppen uit te gieten, zacht, Eén voor één – zie daar mijn heerlijk pogen….’uit het eerste  Mathilde -  sonnet van de jong gestorven dichter  Jacques Perk.
Ik vond het maar stom van Zwart. Hij had beter gemakkelijker voorbeeldmateriaal kunnen nemen. En die Mathilde! Het mocht wat. Ze kon de boom in; een hoge populier misschien.
Mijn ogen dwaalden naar Ibbeltje die in de voorste rij zat te smoezen met haar kleefvriendin Elsje.  Ze had me geen ogenblik een blik van haar bruine ogen gegund, Ibbel. Aan niets was te merken geweest dat ze gisteren met mij zo intiem koffie had gedronken. Ze had toch minsten even naar me kunnen lachen.

Meneer Zwart zwalkte als een stuurloos schip  voor de klas heen en weer, kalkte wat op het bord en zei of vroeg dan met  trillende stem; ‘ De liefde wordt vergeleken met de zee…..,begrijpen jullie wel, kijk dat bedoel ik nou! En hij hakkelde nog iets van dat die Kloos een God was en daarna werd ie boos, die sukkel van een Zwart omdat Joop achterin de klas luidruchtig begon te hoesten.
Hij moest de klas uit van Zwart en ondertussen zat ik me af te vragen hoe  het effect  was van een houten biervat met ijzeren stroken op het hoofd van een kleine kwetsbare jongen.
© c.u
 vervolg van: Eerst Tiktakthee drinken even terug scrollen dus



woensdag 8 juni 2011

Over koetjes en kalfjes en een nat spel.




" Eigen bult, dikke schuld,­"" zei Juf Mulder. Van Put­ten keek naar de rozen. " Het is andersom," zei hij. " dat jong moet niet zo hui­len; geen schram op z'n knie en die dikke plek zat er gisteren en vorige week ook. Ik denk dat het erfelijk is. Z'n vader heeft ook zo'n knobbelhoofd." "Die moeder is wel een lekker wijfie," kwam Van Drie ertussen." " Zo spreken wij niet over de ouders van onze school," reageerde van Putten streng.
Ondertussen troostte Juf Mulder op haar manier het ver­driet van Jantje Berg. Ze vouwde hem in haar armen en gaf knuffe­lend wat ongerich­te zoenen. Jan van Putten keek er mistroostig naar en schudde z'n scheve hoofd. Je kuste geen leerlingen; je moest de nodige afstand be­waren. Hij had haar al zo vaak gezegd dat ze niet zo intiem met haar kinderen mocht zijn.

Op't midden van't plein stond Adri Bintjes in een forse regen­plas te hupsen. Het was een zelfbedacht spel. De andere kinde­ren stonden er omheen en moesten op tijd weglopen om niet nat te worden. Wie nat was, was af! De grap zat hem in de onvoor­spelbare sprongen van Adri.
"Ga dat natte spel eens ver­bieden," zei het Hoofd tegen mij.  " Wat een onzin," mop­perde Van Drie," er komt toch geen brand van!" Ik aarzelde, maar ging toch. Teleurgesteld hielden de vijfde- en zesde klassers op.

Even later begon Jetty onbe­heerst te snikken en ze wees naar Harm Cladder die met een scherpe doornentak uit de rozenbor­der slachtoffers maakte. Dat was het nieuwe spel, want ook Gerard Koetje en Frits Emmer renden prikkend en stekend over de speel­plaats. Ja, er gebeurt veel op een schoolplein, oké, niet in vergelijking met het wereldgebeuren, want er zijn andere pleinen waar het wel   bloediger toegaat.
Van Drie gaf onze "Lees­plank- Jet", die bijnaam had ze van onze verouderde lees­methode, zijn grote bonte zakdoek en zei:" Hier kind, droog je tranen, je zult ze later nog nodig hebben, als het in de liefde fout gaat en dat gaat het, reken maar!" " Dat zeg je toch niet tegen zo'n kind,"zei Juf Mulder," en zeker niet tegen Jetty," viel ik bij.

Van Putten was nu plotseling verdwenen; hij liep in nabu­rige verte op straat en greep en sloeg een oudere vreemde jongen van de fiets waarbij veel geschreeuwd werd. Hij sleepte de hevig spartelende vent de gang van de school binnen. " Ik zal jou leren de buurt onveilig te maken," brulde Van Put­ten. " Ik wil geen klachten meer van mevrouw Gordel en andere moeders, dat jij vie­ze spelletjes doet met de kinderen uit de Toren­straat, heb je dat goed begrepen!"

Wij luisterden met ontzag en verbazing naar die hardhan­dige toespraak en dit eigen rechter spelen. Wat was ge­beurd. In de voorbije weken hadden diverse moeders de school en Van Putten bezocht met verontrustende berich­ten: een grote dikke oudere jongen van de School met de bijbel, die nu al van school af was, na veel zittenblij­ven, terroriseerde de omge­ving van de Rembrandtschool. Hij plaagde jongere kinde­ren, pakte hen knikkers en andere speeltjes af en deed nog meer onduidelijke din­gen.
En nu had Van Putten het joch te pakken; hij vond dat rechtma­tig. Als hoofd van een dorpsschool was je ook verantwoordelijk voor het wel en wee van het hele dorp.
" Ik wil jou hier niet meer zien, " schreeuwde hij," jij bent veel te oud om dokter­tje te spelen."" Hij gaf een harde mep in het gezicht en schopte hem de school uit. De jongen buitel­de de stoep af en ging er als een doel­loze haas vandoor. De fiets liet hij  liggen. Van Putten kwam voldaan bij ons terug, veegde met een zakdoek z'n handen schoon en zei:"Zo, dat kalf zien we niet meer terug. Dat varkentje is   voorgoed gewassen."

©c.u.