dinsdag 9 februari 2016

Gedichten voordragen



Kees Kriele keek naar het kamerraam. In de hoek ervan wiegde een web in de zomerwind. In het midden kantelde een wit pakje; een vlieg onherroepelijk verstrikt en ingekapseld. Hij pakte de draad van zijn muloschoolherinneringen op.   
Vertegaal, de leraar die Engels gaf had hem nog het beste begrepen. Met zijn opgewekte: ‘Hey Mister Dreamer haalde hij hem bij de les als die jongen van Kriele helemaal van de wereld met kalverogen naar de bank schuin voor hem staarde, waar Ciska en Lidia zaten. Kees kreeg van hem ook redelijke cijfers.
Dat was niet het geval bij  Vork, de man  van Nederlands. Dat was een kleine sarcastische egel die iedereen die in zijn buurt kwam, zonder enige aanleiding, kwetste met stekelige op- en aanmerkingen.  
 Wanneer de klas een gedicht moest voordragen; iedereen hetzelfde en dat zo’n twintig keer achtereen, bijvoorbeeld ‘ Het Lied der  achttien doden’ van Jan Campert: ‘Een cel is maar twee meter lang en nauw twee meter breed. Wel kleiner nog is het stuk grond dat ik nu nog niet weet maar waar ik naamloos  rusten zal……’ of ‘De Schepen’ door Jan van Nijlen: ‘Ik hoor vanavond verre schepen fluiten en zie de haven in de blauwe nacht….. en vooral Vork’s lievelingsgedicht: ‘De Dieren’ van Aart van der Leeuw,  dan was dat voor de man een sadistisch feestje.

Elke maand moesten ze wel een of ander  lang gedicht in hun hoofd stampen. Een voor een werden ze voor de klas geroepen en Vork gaf pesterig commentaar op de voordracht en genoot zichtbaar als een van z’n leerlingen de weg kwijtraakte en telkens met een versregel of strofe opnieuw begon en hij deelde kwistig magere cijfers uit.
’t Viel daarbij beslist op dat hun leraar sommige  meisjes hoger waardeerde. De beoordeling van die poëziebeurten ging gepaard met sarcasme, spot en zogenaamde grappigheid. 
Alleen Leida met haar onbekommerde vrolijkheid en Johan Radijs die hem met zijn glimmende brillenglazen onverstoorbaar vriendelijk aankeek ontkwamen aan zijn uitvallen.

Op een keer waren Mollige Aafje en Lisette met haar slingertietjes net geweest, hadden een 7 en een 8 verdiend, toen Kees voor het bord mocht optreden. Hij keek naar ’t plafond, stopte de handen diep in z’n broekzakken, haalde ze weer tevoorschijn, liet ze hangen, probeerde ze achter zich, vouwde ze tenslotte op z’n borst en begon: ‘De landman gaat nu de avond is gevallen en de arbeid rust voor  het laatst zijn hoeve rond…..hij luistert bij het vee…..hij toeft….hij……’
Er volgde een pijnlijke stilte terwijl de ogen van gnuivende klasgenoten en een koele rechter hem observeerden. Kriele was duidelijk de draad kwijt! 

Een stilte waarin de spanning ondraaglijk werd toen Vork en de klasgenoten even later in de gaten  kregen dat Kees met opgeslagen ogen aandachtig de buitelingen van twee bromvliegen bleek te volgen, onbewust van het feit dat 19 paar ogen mee begonnen te zwenken….
En toen had die bolle leraar zacht en dwingend gezegd: ‘Meneer Kriele, ziet U ze vliegen?’
‘Nee, probeer jij ze te vangen, Prikkebeen!’
De klas verstarde van eerbied; die Kees, had die even lef!
Vork stond vlug op en gaf Kees als beloning voor dat snedige antwoord een kletsende draai om de oren en zei: ‘Je krijgt van mij een dikke onvoldoende voor je voordracht. Naar je plaats. Je bent een brutaal ventje.’
 Met een gloeiend oor was hij teruggelopen naar zijn plek op de een na laatste bank van de middenrij. De bank voor hem was leeg. 
Johan Radijs had zich ziek gemeld. Die deed dat wel meer op zo’n gedichten dag van Vork. Veel klasgenoten keken bezorgd of nieuwsgierig even  achterom. Lida wees met een vinger naar haar hoofd.

Het nieuwe meisje in hun klas dat nu drie weken op school was, knikte hem bemoedigend het toe. Ze kwam uit een dorp aan de andere kant van de Veluwe. Misschien had men haar daar ergens uit een speelgoedwinkel gehaald, want ze had alle kenmerken van een slaappop: donkerblonde pijpenkrullen, karbonkelbruine ogen, lange wimpers, parelende tanden, lange stevige benen en popperige kleren. In werkelijkheid bleek ze allerminst een speelpop te zijn. 

Ze heette voluit: Cornelia den Besten en kwam uit Woudenberg. Haar komst bracht veel verandering teweeg. Haast alle jongens waren van de leg, gedroegen zich als een dwazen. Fred, Jan, Warmold , Johan, Karel en Gert; ze waren, elkaar afwisselend, voortdurend in haar buurt te vinden. Soms met z’n allen als vliegen om  een open suikerpot. 
Behalve Leo met z’n  maaiende armen en rollende bruine ogen voor wie meisjes van een andere planeet kwamen en Jan Grutter met zijn gezicht vol mee-eters. Zij gingen gewoon door met ademhalen en wonden zich niet op

©c.u.
vervolg van    Ingesloten

Geen opmerkingen: