Posts tonen met het label novelle. Alle posts tonen
Posts tonen met het label novelle. Alle posts tonen

woensdag 18 februari 2015

De Langeslag





De Langeslag

‘ Skeletten van vrijend paar gevonden…… ‘,Kees  Kriele wreef wat fijn strandzand, dat bij vlagen om het windscherm kwam, van zijn gezicht. Soms  was  het hem of niets werkelijk aan de vergetelheid werd prijs gegeven. Overdonderd keek hij naar het korte bericht op de voorpagina ergens onder een groepsfoto van het kabinet Biesheuvel en naast een alarmerend verslag van een invasie monsterkwallen  op onze kust. 
Kwam het door de  schichtige blik van de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken dat hij onmiddellijk aan  Gert Panneman dacht. Die schoolgenoot met zijn gezicht vol pokdalige achterdocht of  bracht de afschuw van kwallen hem Ciska en daarmee haar onafscheidelijke vriend in gedachten. Kon het dat haat, ergernis en jaloezie  na al die tijd slechts zo ‘n zwakke prikkel nodig hadden om  geactiveerd te worden.
Met samengeknepen ogen las hij het sensatienieuws nog eens over:’ Naar onze correspondent meldt, heeft de beheerder  van een kampeerterrein te H.  nabij het landgoed Berkenhove in een oude grint en zandgroeve een lugubere vondst gedaan. Tijdens het laden van zand voor het zogenaamde ‘Kinderparadijs’,  van de camping stuitte hij op de overblijfselen van wat hij noemde een scharrelend paartje. Omtrent hun identiteit tast de plaatselijke politie  bij monde van wachtmeester Melisie  nog in het duister.’
  
De zon blonk, de krant ,een fel wit, trilde  in z’n handen. Hij keek naar Corrie zijn vriendin. Ze lag te lezen; in een pocketboekje dat The Long Good- bye  heette. Ze  keek op, voelde altijd  zijn ogen als hij haar observeerde.
‘Heb je dat stukje van die skeletten gezien,’ vroeg hij.
Ze knikte, zei dat ze het maar een kul verhaal vond. Die verslaggever  overdreef , had teveel fantasie. Hoe kon je aan een verzameling botten zien dat er  gevrijd werd.
Ze ging verder met haar boek. Hij staarde naar de zee. In de verte voer een kustvaarder. De lucht was subtropisch blauw. Overal in het rond mensen, draagbare radio’s, hoopjes kleren en strandtenten, vlakbij  twee jonge Duitsers in hun eigen domein.

De kampbeheerder was een nette vent. Scharrelen, kom nou Ciska en Gert hadden de kinderziekten van een verkering al lang achter zich. Want dat zij het geweest waren daar bij die zandafgraving, stond voor hem vast. 
Een ideale afgelegen plek als je  ongestoord  in de vrije natuur intiem wilde doen. En die Gert hield er rare seksuele fratsen op na. Er stond maar een huis hoog op de rand van dat mini- ravijn waaruit overdag vrachtauto’s zand kwamen laden.

Die politie- agent moest hij wel kennen, want dat was een collega van zijn vader, opperwachtmeester Kriele, geweest. Ze woonden toen in H aan De Langeslag, een straat die in het dorp begon, als een lintworm naar de rand van H. kronkelde, weliswaar in de richting van de Keuterstraat, maar eigenlijk geen einde kende. 
Immers  in het verlengde van De  Langeslag begon een smal zandfietspad waarlangs je via de Haneweg het Openluchtzwembad op de grens van E. kon bereiken.  In die plaats op de Uloschool  zat Ciska bij hem in de klas en langs dat dunne slingerpad kwam zij soms naar H. fietsen als ze was wezen zwemmen. Met Gert Panneman  die een keer was blijven zitten en Karel Mosterd reed hij elke dag naar die ulo- of muloschool. 
Wat moest hij nu doen. Naar H. gaan! De politie wijzer maken? Dan kwam alles wat hij een kwart eeuw terug meemaakte met die twee weer boven. 
Hun plotselinge verdwijning werd lang door het dorp besproken toen. Algemeen was  gedachte geweest dat die twee er samen vandoor gegaan waren naar de grote stad of nog verder.  Hij had het allemaal weggestopt; die periode en zijn rol daarin.

dinsdag 26 april 2011

Toen het stelen van een fiets nog een heldendaad was



Het Verhaal van Arie de Onderduiker
 
Het was in de laatste weken voor de Bevrijding. Dolle Dinsdag was geweest. Naast het huis zat ik aardappels te schillen. Een werkje dat ik wel graag deed. Op straat spelen durfde ik niet.  Regelmatig vlogen Spitfires, Hurricanes en Mosquito’s laag boven de bomen langs de weg. Die vliegtuigen schoten soms op alles wat er bewoog.
Tegen de muur stonden twee mooie fietsen. Ze waren van twee Nederlands - Duitse militairen. Die waren op weg naar vrouw en kind in West - Nederland en ze aten binnen in ons café een boterham Op die fietsen zaten koffers en fietstassen puilend uit van de lekkernijen en cadeautjes voor thuis. De aardappels draaiden rond in mijn vingers en ik mikte ze in een pan water bij mijn voeten.
Op eens verscheen Arie van de Dokter. Hij reed op een fiets met houten banden en een grote bagagedrager voor het stuur.

‘Van wie zijn die fietsen met echte luchtbanden,’vroeg hij
'Er zitten in het achterzaaltje een paar kerels van de S.A. of W.A. Het zijn twee Hollanders. Ik weet niet welk soort.’
’Sicherheits Abteilung’, mompelde de houtenfietsbandeneigenaar.
Arie heette hij niet. Dat was een schuilnaam Hij was onderduiker en woonde bij onze huisdokter op het landgoed Klarenbeek.
'Ga eens voor kijken, in de bocht bij Akkerman hebben ze een Moffen – auto in puin geschoten.’
Ik holde naar de straat, keek in de richting Elburg;de weg was leeg, er fietste een boerin en in de bocht bij Compagne reed misschien een auto verder was er  niks te zien.

Teruglopend naar mijn aardappels, zag ik nog net hoe Arie op zo’n mooie echte fiets het Zwarte pad achter ons huis opreed. Zijn eigen krakkemikkige houten transportmiddel stond keurig naast het andere rijwiel.
In paniek rende ik naar de keuken en zei tegen mijn moeder: ’Arie heeft een Duitse fiets gestolen.’ Ze trok wit weg. Ze zou vader waarschuwen.
Magda ons dienstmeisje, deed haar schort af en riep; ’Ik ga naar huis, straks gaan die kerels schieten.’
Ik moest bij huis weggaan. Dat deed ik. Maar na een poosje werd ik toch nieuwsgierig of onze gasten al weg waren.
’Ga ergens anders spelen,’ had m ’n moeder gezegd. Maar spelen doe je niet op bevel.
Toen ik door een gat in onze heg het erf opliep zag ik mijn vader met de beide SA-ers. Ze hadden hun geweren ontgrendeld en een van hen schreeuwde aldoor;’Waar is mijn fiets!’
’Hé, jongeman, jij daar, heb jij misschien iemand met een fiets gezien?’
’Nee nee, meneer’, stotterde ik braaf.
Die kerels waren razend en ze konden de gekste dingen doen. Het zag er allemaal niet best uit maar tenslotte stapte een van hen op de bagageloze fiets en vertrokken ze richting Nunspeet. En Arie zag ze vanuit de verte vertrekken, want hij kwam terug uit Elburg en reed net voorbij Akkerman en de beschoten auto die er niet was.

De volgende dag liet hij cadeautjes brengen: lucifers, kaarsen, brood, echte pindakaas en eau de cologne, een lekker geurtje voor moeder en ’t bange dienstmeisje.
Een tijdje later, ons land was min of meer bevrijd, haalde Arie nog zo’n stunt uit. Hij moest voor dokter Zwart de auto ophalen. Die dokter had zijn wagen in een hooiberg bij een boer verstopt. Het was een DKW. Deutsche Kraft Werken betekenden die letters Dat was toentertijd een bekend merk auto. We noemden zo’n pruttelend autootje smalend: Duitse Kinderwagen. Arie ging er heen met zijn ingeruilde fiets en begon aan het hooi te trekken om ook de auto te bevrijden.
Plotseling gleed er een achttal tot de tanden gewapende Duitse militairen van het hooi. Ze zeiden tegen onze verbouwereerde held dat ze zich wel wilden overgeven maar niet aan de Engelsen of Canadezen. Nee, ze zouden hun wapens inleveren bij het Nederlands Verzet, de Binnenlandse Strijdkrachten. Arie zei ze dat hij het Verzet was. Hij kreeg hun revolvers, geweren en handgranaten en fietste even later met volle fietstassen door de polder naar het dorp en toonde ons trots zijn buit. De soldaten en de auto werden later gehaald.

April - Mei 1945; het waren andere tijden en het stelen van een fiets was nog een heldendaad. Met Arie liep het slecht af. Na de oorlog volgde hij een opleiding tot piloot in het verre Canada en op zijn eerste solovlucht verongelukte hij.
c.u.


zaterdag 23 april 2011

spiegeltje aan de wand


Teus om twaalf uur bij het luiden van de verre kerkklokken terug uit zijn geliefde grasland had de hand toch ook nog even willen zien. Kauwend op een zuringblaadje had hij met de punt van zijn gele gebloemde klomp de hand verschoven en omgekeerd zodat de opengereten binnenkant zichtbaar werd. Na het middageten klonk het geknor van twee Duitse zijspanrijders op hun oprijlaan. De grijze uniformen hadden met  hakken geklapt,hun hand in de lucht gegooid bij wijze van groet; Heil Hitler. Eén van hen had het gevonden voorwerp enige tijd bestudeerd en't toen achteloos in een openstaande doos in het zijspan gesmeten. Met een Sieg Heil, Herr Von Schritsen en Auf Wiedersehen, waren ze weggehobbeld over het groene karrenspoor dat naar de Breedveld allee voerde.
Die middag was ze weer alleen. Ze breide zwarte kousen en luisterde naar de stille geluiden van de boerderij. Teus was met Rens puin gaan halen ergens bij de Bovenweg om de oude steenweg naar de zandverstuiving weer begaanbaar te maken; het zou laat worden. 's Avonds moesten ze op de koffie bij Hillie en Rens. De poes kwam binnen en sloeg de zwarte kluwen wol onder de grote glazenkast en trok de draad rollend en spartelend om stoel en tafelpoten heen. Inge had er geen aandacht voor; ze liet het breiwerk rusten en haalde de ring uit haar schort en schoof die aarzelend om haar vinger; ze paste.
Hoe zagen piloten eruit? Waren het knappe lachende vrolijke jongens en kon een vrouw zo'n grote viermotorige Lancaster besturen? Eigenlijk had ze die ring gestolen, maar anders had een van die Duitsers hem ingepikt voor zijn vrouw of zijn dochter. Ze zou hem maar niet aan Teus laten zien. Die werd vast kwaad. Stel je voor dat de Moffen er achter kwamen. Ze konden Teus meenemen of het huis in brand steken. Je hoorde wel van die dingen.
Waarom had Teus haar genomen en dat had hij letterlijk, die voorjaarsdag nu drie jaar geleden in het frisse gras, zijn element, met hoog boven hen een roepende tureluur, duikelende kieviten en klimmende leeuweriken. Ze stond op en ging naar het bescheiden spiegeltje aan de wand. Ze zag het zachte fluweel van haar wimpers en 't donkerblonde glanzende haar erboven. Ze hoefde niks te vragen; ze zag er aardig uit. Maar keek Teus daar ooit naar. In haar diepblauwe ogen zag ze't dubbelbeeld van zichzelf voor het spiegelglas, Ze zuchtte: de middag zou lang duren na de ongewone spanning van de morgen en kouwe thee hoefde ze nu niet naar 't land te brengen. Ze moest het straatje op zij van het huis bij het melk-rek maar eens goed schrobben.

© tekst en foto c.u.
deel3 een vervolg van:Een hand vd Hemel en Veldwachter Rimmel en een koude hand

donderdag 21 april 2011

Een hand van de hemel



Inge was verkracht; in de nanacht door haar eigen Teus. Eigenlijk kon je dat zo wel noemen. Dat besef begon te dagen, traag, want zo ging dat bij Inge.
Naast haar in het bed was van Teus nog de warmte en vooral de geur gebleven. Ze zou hem de hele morgen niet meer zien. Hij had het druk, gunde zich de tijd niet voor samen ontbijten. Ze mocht hem koffie brengen op het land of 's middags lauwe thee.
Vaak kwam hij voor het middag eten niet thuis.
Werk, werk, en nog eens werk, altijd en als het er niet was, moest Teus van Schritsen naar de markt of met een koe naar het dekstation. Of hij ging met Rens Bauknecht, hun enige buurman, naar café Hoogordel om daar te praten, te kaarten, bier te drinken en te plassen. Ze rookten een sigaar en gaven commentaar op het biljartspel van de anderen.

Ze gleed het bed uit en keek uit het zijraam. In de appelhof was de zomer op terugtocht. Het gras was vochtig, toch had het niet geregend. Dat was raar, want ze meende dat het in de nacht geonweerd had. Ze waste en kleedde zich. Ze ruimde de tafel af waar Teus haastig had zitten eten, en at zelf staande een boterham met bruine suiker.
Toen ging ze zelf aan haar werk. In de nauwe gang achter de woon - en slaapkamer trok ze haar klompen aan. Ze moest eerst de melkbussen en de emmers schoon maken, die stonden op en onder het pannenrek.
Met de zijdeur op een kier bleef ze staan, gevangen in het heldere licht van de augustusmorgen. De nog lage zon gaf haar ronde schouders en blonde haar een sprookjesachtige aura. Ze was mooi. Ze bukte zich naar een paar omgekeerde emmers, maar verstarde; haar ogen blauw en donker bevroren.

Daar, half onder het melkrek lag een hand. Zo maar een hand alleen: vier vingers, een duim, een rafelige pols, bloed met splinters met nog een stukje van de onderarm. Inge tastte naar de deurpost achter zich. Ze keek de boomgaard in, vluchtig naar het boerderijtje van Bauknecht in de nabije verte schuin achterhun huis.
Er was niets veranderd in de wereld. Bij het kippenhok liep de poes. Die maakte jacht op kikkers die vertwijfeld opsprongen in het gras.
Ingeborg keek weer naar dat vreselijke, dat ongelooflijke dat daar lag aan haar voeten.
Het was geen hand van een boer, zo'n stevige werkknuist. Deze hand was mooi en fijn gevormd geweest. Het was de hand van een dominee of onderwijzer, of van iemand anders die niet werkte. Aan de ringvinger zat een ring met een glinsterend steentje; toch was het geen vrouwenhand, of misschien wel.
Besluiteloos stond Ingeborg van Schritsen daar in dat onschuldige zonlicht. Wat moest ze doen? De hand oprapen! En wat kon er dan mee gebeuren? Naar het dorp naar veldwachter Rimmel gaan!
‘ Goedemorgen Rimmel, ik heb een hand gevonden, alstublieft.’
Ze kon het ding ook meenemen naar dokter Berk op Klarendal. Ze zag zichzelf er al mee in de wachtkamer zitten; allerlei dorpsgenoten met vage klachten en pijntjes op het spreekuur en zij met een afgerukte bloederige hand in de boodschappentas.
‘ Dag dokter, deze rechterhand ( de duim zat links had ze gezien)lag bij ons op de stoep. Nee, ik weet niet van wie hij is, dokter.’

Moortje, hun poes, die over het pad langs de boerderij kwam aansluipen, haalde haar uit die overpeinzingen. Het dier schurkte zich tegen haar kuiten gaf kopjes en liep toen door de geur van bloed aangetrokken naar 't vreemde lichaamsdeel en begon onderzoekend te snuffelen en te likken.
Inge reageerde voor haar doen ongewoon resoluut, duwde de poes met de punt van haar witte tripklomp opzij. Moortje rende de moestuin in. al gauw terug; ze had bloed geroken.
Het beste kon ze eerst naar Teus gaan. Hij werkte op het vierde kamp grasland langs de Breedveld allee. Maar moest ze dat bloederige ding dan meenemen naar haar man. Ze voelde zich misselijk. Nee dat kon niet; van de politie mocht je niets aanraken. Alles moest zo blijven als het gevonden was bij een misdrijf. De hand kon echter ook niet zonder toezicht achter blijven.
Weer schopte ze naar de nieuwsgierige poes..Haar ogen gingen van de hand, die zo maar uit de lucht was komen vallen, naar Moortje die begerig dichterbij kroop naar het melk rek.
Ze pakte een emmer en zette die omgekeerd op de hand. Zo die was tenminste veilig voor de poes of voor wat dan ook.


©.c.u.
(wordt vervolgd)