woensdag 2 maart 2016

Op vleugels van de tijd

De hele schoolbevolking telde 18 of 20 kinderen. Hier de hele  2e of 3e  klas



Bakker nam een slok van de koffie, trok een vies gezicht. Er zat suiker in. Eline bracht nieuwe. Hij lachte naar haar. Het was nu zoals hij het gewend was,  hij richtte zich tot Spekman met zijn relaas. Die stak een sigaret op.
Hij was naar Roodeschool en Oudeschip geweest. Die plaatsen had  de verdachte immers ook gepland. Had er met de onderwijzers Drost en Holland gepraat. Als je wilde weten wat er in die dorpen speelde, moest je toch bij de schoolmeesters zijn. De eerste had een prethoofd, was goedlachs en speelde accordeon. Hij had in de gelagkamer van hotel café de Berg Calvaria iemand aan de toog zien zitten die deels aan het signalement van Mosterd voldeed.  Die man droeg  een vechtpet en had roodblond haar en, hij hier, had  zoals ze konden constateren inktzwarte haarlokken. Van hoofdonderwijzer Drost had hij een fiets geleend, want Oudeschip was met openbaar vervoer niet te bereiken.

Even voorbij Roodeschool liep een  lange kaarsrechte weg naar de horizon. Helemaal aan het eind lag dat gehucht met die aparte naam, een handvol huizen, enkele boerderijen en een schooltje met twee lokalen. Holland was een dik stevig mannetje dat met een zeurderige stem bij voorkeur praatte over zijn onvergetelijke tijd als soldaat in Nederlands Oost-Indië. Ook legde hij uit hoe het dorpje zo’n opvallende naam gekregen had. Lang geleden was er bij storm en hoog water een schip over de dijk geslagen. En in die boot op het droge was iemand een herberg, zeg maar een horecagelegenheid begonnen. Geen enkele vreemdeling was in de afgelopen in de buurt van hun nederzetting gesignaleerd.
Spekman had z’n zoveelste sigaret opgestoken. Het bureau stond blauw. Hem schenen ze helemaal vergeten te zijn.

Enfin  met de fiets terug naar Roodeschool, daar in zo’n ronkende dieseltrein naar Uithuizermeeden. Op het station een fiets gehuurd voor een bezoekje aan dat minidorpje Oldenzijl. 
Daar had hij Geert, een vrijgezelle boer gesproken. Die had iemand met een rugzak in zijn boerderij betrapt.  Een vrij lange man met zwart haar en bruine ogen. Hij heette Karel en wou alles weten over de historie van het dorp en of er interessante mensen woonden in de  arbeidershuisjes die langs de enige zijweg stonden.  
 Het beste kon hij dan maar een praatje maken met Peterman of Borstelhaar.

Mevrouw de Haan bij wie onze verdachte in het gras overnacht had, vertelde een verhaal waar geen gehakt van te braden was. Leedaanzegger Koos Lijster, die dik, topzwaar en moeilijk ter been was, had de  nieuwsgierigheid van die wandelaar naar sterfgevallen in het dorp nogal vreemd gevonden.
Tenslotte was hij op de koffie geweest bij meester Kriele van het kleine éénklassige schooltje. Die man had het toch maar makkelijk. 
De hele schoolbevolking telde 18 of 20 kinderen. Meester Menno kwam van de Veluwe en meende zich de naam Mosterd ergens van te herinneren. Toen hij afscheid wilde nemen en meesters vrouw bedankte voor het gastvrij onthaal, kon hij het dorp niet uit. 
De buurman van koster Klinkhamer had een rij van acht of negen populieren met een kettingzaag laten omvallen en die lagen dwars over de enige toegangsweg van Oldezijl. 

Om de tijd te doden tot de weg vrij was, had Kriele hem toen het schooltje laten zien; een gang met kapstokhaken, een klaslokaal, twee wc’s, een stookhok en een trap naar de schoolzolder waarop een klein zaaltje met podium, voor ouderavonden en nevenactiviteiten.
Karel hoestte. De rook hinderde hem.  En die Bakker was lang van stof.
‘Verdoen jullie de tijd altijd met zulke toevallige onbenullige zaken wanneer je onderzoek verricht?’
‘Het zit hem in kleinigheden en onverwachte samenloop, Mosterd. Wij hebben dat hier op bureau Ossenmarkt vaak ondervonden. Je zoekt bij ingewikkelde dingen, de oplossing van de puzzel ligt onder je neus.’

Jansma kwam binnen. Mopperde over het rookgordijn, vroeg of er misschien nog koffie voor hem was. Dat kon geregeld worden.
Rechercheur Gerbrand Bakker wou zijn betoog hervatten, maar de Inspecteur viel hem in de rede.
‘Eigenlijk is het niet zo goed wanneer Mosterd bij de rest van je verslag aanwezig is. Hij heeft denk ik al teveel opgevangen. Jansma wil jij hem, als de koffie op is, zo naar zijn cel terugbrengen.’
Karel stond  op, hij had er meer dan genoeg van.  In zijn rugzak zat nog een boekje met  Duitse gedichten, of hij dat dan mee mocht. Het is Flϋgel der Zeit…….. Vleugels van de Tijd.
Eline kreeg met een druk op de knop via de huistelefoon opdracht en bracht het gevraagde.
Spekman bekeek het dunne pocketboekje argwanend. 
‘Duit-se ge-dich-ten’, articuleerde hij met  de klemtoon op elke afzonderlijke lettergreep, hij schudde het hoofd, had in het  leven veel meegemaakt maar iemand die achter slot en grendel gedichten las, was meende hij uitzonderlijk. Eens te meer een reden om deze man de komende dagen nog grondiger aan de tand te voelen.
©c.u.