appels voor de dorst en harde noten om te kraken |
Het vroor dat het kraakte en over Ten Boer was met de rijp een grote kalmte gekomen. Die rust was mij echter niet gegund, in de vroege lesuren werd ik bestookt met vragen:’ Meester, mag ik water drinken, meester, mijn potlood heeft een gebroken punt, mag ik naar de wc, heeft u misschien inkt en mijn schrift is vol.’ Je werd er doodziek van.
Voor de zoveelste keer ging er een vinger omhoog. Ik keek Renske vragend aan.
‘ Meester, mijn pen schrijft dik, mag ik een andere?’
‘Nee Renske, over drie weken krijg je een nieuwe.’
‘Maar hoe moet dat dan, Meester!’
‘ Hou hem maar een even boven de verwarming.’ Een enkele leerling keek verwonderd op van zijn rekensommen: pen boven de verwarming, wat was dat nu voor nieuws!
Renske slofte naar de vensterbank en hield haar kroontjespen boven de gaskachel.
‘ Moet dat lang, meester?’
‘Ja,’ zei ik. Laat dat kind daar maar een poosje blijven, dacht ik. Als ik gezegd had dat ze met d'r pen op het plein of in de gang moest gaan staan,had ze dat ook gedaan, denk ik. Letty en Adri fluisterden en giechelden. Renske had geen grote uitvindingen op haar naam staan. De kinderen werkten nu met overgave aan hun moeilijke staartdelingen. Ze moesten op nul uitkomen, als je het goed deed. Pennen krasten, tongen staken tussen lippen, zuchten klonken en af en toe werd er gefluisterd. Dat mocht natuurlijk niet.
Ik keek uit het raam. Naast de school stond het huis van Van Putten en daarnaast lagen de boomgaard en de moestuin van de meester. Van de vele fruitbomen hadden de meeste hun beste tijd gehad en er groeide zoveel rabarber dat het hele dorp er moeiteloos en dagenlang van had kunnen eten. Dat gebeurde niet: Van Putten was niet vrijgevig. Hij kon bovendien niet tuinieren. De tuin was een puinhoop, vonden de dorps mensen. Maar nu regeerde de winter er met rijp en lichte sneeuwval.
Een boom stond er in Meesters appelhof, die weinig, maar zeer bijzondere vruchten gaf. In de voorbije zomer waren dat er slechts drie geweest die verleidelijk aan een lage tak boven het tuinpad hingen. Vooral de grootste appel was van een ongekende glans en schoonheid en een jongen uit mijn klas had zich vergist. Zijn hand had geplukt voor hij besefte wat er gebeurde. Van Putten had dat vanuit zijn woonkamer gezien.
De volgende dag kwam hij met een mand vol val- appels, die waren er in overvloed, op school In alle drie lokalen trakteerde hij de kinderen op zure appels. Alleen Dirkjan Porring niet, die werd overgeslagen met de woorden:’ Dirk wil geen appel,die zorgt wel voor zichzelf.’ En Dirk zat daar in mijn klas met een rooie kop tussen zijn etende klasgenoten.
De deur van het lokaal ging open en daar stond nu diezelfde Dirkjan. Hij was te laat en had al een achterstand van veel staartdelingen. Naast hem stond onze hoofdmeester en die zei:’ Meester, dit is Dirk, hij is te laat.’
‘Dat zie ik,’ zei ik.
‘Hij zegt dat hij door het ijs gezakt is, maar z'n kleren zijn droog. U moet hem vanmiddag nahouden en straf geven. Laat hem maar flink wat strafregels maken. Hij mag niet door het ijs zakken.’
Ik knikte; ik zou wel zien wat ik met Dirkjan deed.
‘Wat moet dat kind daar bij die gaskachel,’ vroeg Van Putten plotseling scherp. ‘Wat moet jij daar, meisje?’
‘ Meester mijn pen schrijft dik en ik moest hier staan.’
Jan van Putten schudde z'n kop, keek geprikkeld, duwde Dirkjan het lokaal in en verliet ons.
‘ Kom maar, Renske,’ zei ik, ’hier heb ik nog een doosje met gebruikte pennen, zoek daar de beste uit, dan kun je voorlopig verder.’
De middagpauze en de middaglessen verliepen normaal; er gebeurde niets zoals op zoveel schooldagen. Uit het lokaal van Juf Mulder hoorde je de zangles. Jufs stem klonk boven de kinderstemmen. Op die stem van Mulder kon ik soms verliefd zijn. Ze had een donkere alt die af en toe oversloeg, als de ontroering of iets anders haar teveel werden. Hilde Mulder had al een vriend en ik mocht alleen uit de verte naar die stem verlangen Op het plein en in de gang keek in ongemerkt, dacht ik, in die wat schele bruine ogen. ‘Die winter is vergangen, ik zie des meis vertuut, Ik zie die looverkens hangen...’Dat lied was veel te moeilijk voor haar kinderen en het sloeg nergens op want het winterde in heel Ten Boer verdomd hard.
Om vier uur,na het strafwerkuur, liep ik met de fiets aan de hand met Dirkjan naar huis. We kwamen voorbij de dorpsvijver.
‘ Waar ben je door het ijs gezakt, Dirkjan,’ vroeg ik.
‘ Daar, Meester, ’zei Hij en stak zijn wijsvinger in de richting van de ijsvloer.
‘ Ik zie geen gat jongen.’
‘Daar, Meester!’ Hij gooide een steen op het ijs die naar het midden van de vijver schoof.
‘ Daar helemaal. ‘vroeg ik.
‘ Nee Meester, daar niet, wacht ik zal het aanwijzen.’ Hij liep het ijs op, bleef na een paar passen staan en zei naar beneden wijzend:’ Hier was 't, Meester.’
Toen begon het ijs te kraken en ging Dirkjan door het ijs. Hij stond plotseling tot z'n middel in het water en keek hulpeloos naar mij. Hoe kon hij in hemelsnaam thuis of waar dan ook gaan uitleggen dat hij tweemaal op dezelfde plaats door het ijs gegaan was.
©.c.u.
2 opmerkingen:
Arme Dirkjan ...
Mooi beeldscheppend verhaal.Alleen voor Meester geen compliment om die jongen weer door het ijs te laten zakken.Of was hij net zo slechtgelovig als van Putten?
Een reactie posten