In Apeldoorn was het een mooie dag. Kees zat in de tuin. De poes, Hubert bestudeerde merels, tortels en mussen.
Corry was in de keuken. Hij las oude brieven van zijn oma die in een
sigarenkistje bewaard waren.
In een ervan stond veel over de slechte heup van
Kleine Kees en de beugel die hij als gevolg daarvan om zijn linkerbeen moest
dragen.
Oma noemde hem altijd Kleine Kees of Keesje. Dat was toch gek, want hij
werd toen immers al bijna 14 jaar. Hij
herinnerde zich de narigheid van dat stijve kunstbeen maar al te goed. Hij had
die prothese haast twee jaar gedragen: de laatste zomer op de lagere school en
het eerste jaar van de Eper Ulo.
Door die handicap kon hij niet meedoen met
gymnastiek, bij straatvoetbal kreeg hij uit medelijden een plaats in het doel
want een keeper hoefde niet veel te lopen.
De eerste week op de ulo werd hij
niet ontgroend. Bij die ceremonie gooide men de nieuwe jongens een voor een in
de beek die voor de school stroomde en de oudejaarsleerlingen konden het niet
over hun hart verkrijgen een jongen met een beugelbeen in het water onder te
dompelen. Maar de zes kilometer naar school moest hij wel met de fiets.
Fietsen met één been was een probleem. Wie dat
nooit deed kon er niet over meepraten. Op een halfwas fiets met 1 trapper moest
hij voortaan naar school. Alle kinderen uit het dorp liepen. Het hoofd van de
school, gaf speciaal toestemming dat Kees per rijwiel zijn heiligdom bezocht.
Het was maar een flutstukje; de Langeslag af, de Dorpsstraat bij het
Postkantoor oversteken, en dan was je al in de Stationsweg bij de kleine
kazerne waar de kinderen cijfer- , reken- en leesles kregen.
Maar dichtbij kan ook ver zijn, vooral met ijzel en
sneeuw. De Langeslag was gemaakt van een vroeg soort fluisterasfalt. Het
wegprofiel in ’t midden hoog liep naar de zijkant af. Het liefst reed hij midden op de straat. Als je naar de
kant stuurde, gleed je weg, smakte tegen de grond en vallen en overeind krabbelen
met dat stijf metalen linker been was lastig.
Tegenliggers zorgden voor hachelijke toestanden.
Die reden ook op de as van de weg. Meestal lieten ze het er dan op aankomen.
Als 1-benige wielrijder had je meer
rechten, vond Kees.
Zo kwam hij op een
keer in aanvaring met buurman Pasmans die uit de richting van het Postkantoor
kwam. Op het moment suprême gooide die het stuur om en reed vloekend en tierend
een ligusterheg in.
Foei, dat was ongehoord! Vloeken! Pasmans was immers
ouderling van het Eben-Haëzer
kerkje aan de Bonenburgerlaan en diende Gods naam niet ijdel te gebruiken.
Soms viel er onderkoelde regen zoals vandaag
en moest Kees thuisblijven. Dus zat hij in de woonzijkamer
te mokken over die rotbeugel en was jaloers op Jenny en Eline die lekker op
school waren. Broertje Menno zat in de eerste klas van de kleuterschool, daar
was hij niet jaloers op.
Jenny werd altijd voorgetrokken met Kerst, Sint
Nicolaas en verjaardagen. Ze kreeg bijvoorbeeld Snebbetje; een dure pop in
klederdracht. Hij moest het doen met een figuurzaagset of een meccano-
bouwdoosje voor beginners waar je eigenlijk nog geen kant mee op kon.
De achtergrond van die ellende was dat bij die
verdomde beugel een paar nieuwe hoge rijgschoenen gekocht moesten worden. Zulke
schoenen waren duur. Het waren geen elegante stappers van Van Haaren.
Nee, zijn
nieuwe schoeisel was lomp en zwaar en veters rijgen en strikken was een crime.
Als klap op de vuurpijl werd er beknibbeld op zijn
cadeaus en hij had toch al alle pech van de wereld. Zeg nou zelf; balletje
trappen in de buurt, schaatsen, tikkertje spelen, in bomen klimmen en met
meisjes lopen; hij stond bij alles buiten spel. Allemaal de schuld van dat blok
aan zijn been.
Gelukkig sliep hij er niet mee. ’s Avonds gingen die plompe
kistjes uit, werd de beugel afgegespt. Dan voelde zijn linkerbeen opeens gewichtsloos. Dat was
een gekke gewaarwording.
Nu was
het nog morgen; het duurde lang naar de avond. Zijn moeder zong in de keuken:
’Soldaatje jij moet sterven…..’. Op het dressoir naast de theemuts stond
Snebbetje pontificaal op haar ereplaats te pronken. Iedereen moest die stomme
pop in Marker kledij toch vooral zien.
Als hij dat Snibbepopje nou eens
verstopte, ging het door hem heen en hij prakkiseerde waar dat het beste zou
kunnen. Maar toen hij opstond kwam Moeder met een aardappelmandje en schilmesje
de kamer in en zei: ‘Hier jongen, doe eens wat nuttigs.’
4 opmerkingen:
De jonge Kees had het niet gemakkelijk. Werd helemaal meegetrokken het verhaal in met een grandioze uitsmijter.
Wat een verhaal!
Zal het nu anders zijn?
Vriendelijke groet,
Wat een verhaal!
Zal het nu anders zijn?
Vriendelijke groet,
Opnieuw een pakkend verhaal. Ik blijf ervan genieten.
https://ezeldenken.wordpress.com/
Een reactie posten