Er kwam een eenzame fietser voorbij die riep lachend: ‘Moi
en bist toe de weg kwiet? Kist hier maor twei kaanten oet; veuruut of trugge’
Mosterd sprong overeind, maar de grapjas was al buiten
gehoorsafstand. Hij schudde ’t hoofd, keek nog eens op de routekaart en zette de pas erin. Eerst kwam
hij langs Nieuwstad; er stonden in een
scherpe bocht van de weg drie of vier arbeidershuisjes, vandaar volgde
hij het Coolmanspad en de Fiveldijk.
Op de Garsthuizerweg daarna was het bepaald druk; hij werd
ingehaald door een ingewikkelde landbouwmachine met hoog bovenin een kleine cabine een kwajongen die de kolos in
bedwang hield, het gevaarte nam een groot deel van de smalle weg voor zijn
rekening. Er kwam hem een melktankwagen
tegemoet die half in de berm kroop. Maar alles liep op rolletjes en even later
wandelde hij weer alleen.
Nu begon de Groeveweg daarna moest hij volgens de wandelmap de Westeremderweg
pakken. Hij was weer alleen met de wereld, verloor ‘t besef van tijd. De
bewoners van Noord Groningen waren wellicht
een beetje mensenschuw en lieten zich bij voorkeur laat in de avond of
bij nacht en ontij zien. Dagdromend liep hij per abuis de Zeerijperweg op. Een
weg met veel populieren die ietwat uit het lood stonden.
Karel kreeg
aandrang. Hij had in Garsthuizen aan meester
Nijborg best kunnen vragen of hij daar even naar een van de schooltoiletten
mocht.
Natuurlijk kon hij in dit deel van het land ongestraft half verscholen
bij zo’n boom wel eens lekker een plas
in de buitenlucht doen.
Onwillekeurig dacht
hij aan Gert die vroegere klasgenoot die
zo graag vunzige erotische dingen vertelde, dat je mannen had die masturbeerden
in het gat van een boom of het met dieren deden en dat het ook gewoon fijn was
om eens heel flink te zwaaien met je
stijve piemel.
De populieren van de Zeerijperweg zagen er gaaf en
ongeschonden uit, hadden geen kloven, spleten of holten.
Hij ritste de
spijkerbroek dicht en begon met frisse moed aan het volgend stuk van zijn
traject, het profiel van de straat liep aan de zijkant met een holling schuin af en dat maakte lopen
onplezierig, net of je met twee ongelijke benen liep. Hij ging op het midden
van de weg lopen. Gert Smolders bleef door z’n kop spoken.
Hij dacht aan de keren dat ze na schooltijd langs een
alternatieve route via de Renderklippen over smalle bochtige zandpaden naar huis fietsten; Hij,
Gert Smolders, Kees Kriele en een paar andere jongens uit een lagere klas die
ook in H. woonden. Ze maakten er een soort wielerwedstrijd, een
terreincross van, peddelden roekeloos op topsnelheid door een met heide en
vliegdennen begroeid natuurgebied met stuwwallen, grote hoogteverschillen,
prachtige vergezichten, valleien en miniravijnen. Daarbij was Kees Kriele met
dat stijve beugelbeen van hem op die kleine fiets met één trapper natuurlijk
bij voorbaat kansloos.
Die Renderklippen waren gevormd in de IJstijd, duizenden
jaren geleden. Toen het ijs weg was, kwamen er stuifduinen en in de Steentijd
en Bronstijd grafheuvels.
Dat alles dankten we aan gletsjers en morenen had de
aardrijkskundeleraar van onze muloschool verteld, maar dat liet ons koud en
ook ‘t feit dat het er laat in de avond
en ’s nachts stikdonker was. Hij maakte ons ook wijs dat het woord ‘Render’
iets met rendier uit te staan had. Wij dachten dat hij leuk wilde zijn, maar
lieten het wel uit ons hoofd om na een schoolfeest in Epe door het donkere bos
naar huis te rijden.
Die racepartijen overdag echter waren woest en enerverend.
Doldriest, staande op de trappers,
vlogen ze over ’t parcours, hingen schuin in de bochten, doken joelend
het dal in. Kortom ze trapten er met vuurrode koppen hijgend op los. Daarbij
deden zich ook valpartijen voor of iemand reed rechtdoor de begroeiing in.
Als Kees van
z’n een- traps- fiets duikelde was hij ten opzichte van de andere
wielrenners met zijn stijve poot helemaal in het nadeel. Van even vlug weer
opstappen was geen sprake. Desondanks deed hij enthousiast mee.
Ergens op de route lag een pad dat rond liep, een soort
rotonde van struiken en bomen die nog in
hun puberteit verkeerden: krentenstruiken, meidoorn, eikenloofhout berkjes en
lijsterbessen. Van te voren was
overeengekomen hoeveel ronden er daar gemaakt moesten worden en welke afslag
dan genomen werd.
Er kwamen op dat cirkelstuk drie zijpaden uit, als je
niet tijdig kon afremmen om de goeie
afslagen te nemen bleef je diep gebogen over je stuur met een verhit gezicht in
extra kringetjes ronddraaien, of je maakte daarbij een stuurfout en schoot het
struikgewas in. Dan kwam je op achterstand
Op een van die renderklippentochten zaten ze ergens in zo’n
heide- en duinpan uit te blazen. Na een poosje klom Gert het dal uit, liep wat
heen en weer in de heide tussen jeneverbessen en vliegdennen, knoopte met de
rug naar ons toe zijn gulp los om een plas te doen, draaide zich om en liet in
een fraaie bocht de zeik neerdalen in hun kuil.
Kees werd vol getroffen en een
van de andere mulojongens kreeg een enkele spetter mee. Smolders kwam weer naar
beneden, zei met een grimas; ‘sorry, Kees, maar ik dacht dat jullie wat
verderop zaten.’
‘Wat heb ik daaraan, niks sorry, je zuster en je grootmoeder
op een houtvlot, kijk toch uit die smerige vissenogen van je, lul!’ reageerde
Kees.
©c.u.
vervolg van naar Loppersum
Geen opmerkingen:
Een reactie posten