Posts tonen met het label een fotootje. Alle posts tonen
Posts tonen met het label een fotootje. Alle posts tonen

zaterdag 26 maart 2011

Het trieste einde van de duif Belmondo



Verrassingen zijn niet altijd even  aangenaam. Dit verhaal gaat niet over  een Franse filmster maar over een onfortuinlijke duif. Bij het maken van een reportage had ik eens kennis gemaakt met een duivenmelker die superhard met zijn  duiven vloog. Hij had die met Italiaansklinkende namen gedoopt en toen ik wat later op een slecht bezochte verkoping voor 35 euro een jonge donkere duif van het Van der Wegensoort  aanschafte, noemde ik die aanwinst Belmondo. Wie weet ging dat beestje daardoor ook geweldig presteren! Het spreekwoord luidt toch niet voor niks: ‘ Nomen est Omen; De naam is het voorteken’
Op een avond midden augustus kreeg ik een jongen met een sopraanstem  uit Baarn aan de telefoon:’Meneer, ik heb hier een duif van U. Het is nummer 26. Dat staat op de ring.’
Ik reageerde verheugd, want de 26 was een jonge kras die ik  van de warme- oostenwind- Morlincourt van een dag of tien daarvoor, was kwijt geraakt. Het duifje was vier keer mee geweest, meldde zich telkens als eerste op zijn thuishaven.

De beller temperde mijn vreugde met: ‘Hij is dood, meneer, er was hier vanavond een wolkbreuk en het waaide knoerthard. Ik denk dat ie ergens tegenaan gevlogen is. Hij lag na de regen  hier opeens op het erf.’
Ik zei dat ik de duif de volgende dag toch wilde ophalen en vernam dat de opvanger  ergens in de polder langs  de Eem woonde. De duif had tenslotte 4x prijs gevlogen en ik kon de chipring  en de gewone ring natuurlijk nog wel weer gebruiken.
De jonge Soprano vertelde dat ie op maandagmorgen naar school moest, maar dat zijn vader en Opa wel in de buurt van het huis waren.
’Heus meneer, eigenlijk kan ik die duif beter weggooien en U kunt er natuurlijk niet meer mee vliegen,’grapte hij nog, maar ik was niet van mijn plan af te brengen.
’Het is heel fijn dat je gebeld hebt. Nu weet ik tenminste wat er van m’n duiven  terechtkomt,’zei ik nog.

De maandagmorgen bracht mij,  na wat zoeken en verkeerd rijden, bij een boerderij aan de oever van  het riviertje de Eem.
De boer die met een tractor tussen een hooiberg en de bijgebouwen rondreed, schreeuwde en wees:’ U komt voor die duif! Daar  bij de achterdeur!’
Ik liep er heen: in een plastic zak waarin kunstmestkorrels hadden gezeten, lag het geraamte van mijn 26. Dat was een onaangename verrassing. Er zat geen veer of vlees meer aan. Een en ander stonk behoorlijk. Inspectie van de beide ringen bracht de tweede schok: Het was niet de jonge succesvolle 26 maar de 062 van 2000, de Belmondo, die ik een kleine drie weken eerder naar Bergerac had ingekorfd.
De jongen had iets gezegd van, meneer, ik denk dat ie ergens tegenaan is gebotst. Dat was wel een staaltje van galgenhumor. Bovendien had de druiloor zich vergist met de nummers.

De boer klom nu toch even van zijn trekker, maar liet de motor draaien.
’Die duif is helemaal opgevreten door een roofvogel. Hij is uit de dakgoot los gespoeld bij die donderbui van gisteravond. Daar hebt u niet veel meer aan!’
Hoofdschuddend ging hij verder met zijn werk.
Opa, om een praatje verlegen, kwam uit het achterhuis en wilde weten of zulke duiven nou duur waren. Dat had hij wel eens gehoord, dat je veel met duiven kon verdienen.
‘Zijn uw koeien veel geld waard,’ vroeg ik grimmig.
“Nou’, zei hij, onbewust van mijn ergernis,’als ze veel melk geven, in het stamboek staan en op tentoonstellingen prijzen winnen, dan wel! Dan krijgen ze een strik om en geven ze je een beker.’
Ik gooide het plastic, met wat er over was van mijn Belmondo,  in de koffer van mijn auto, groette Opa en reed weg.

In de verte zag ik de Onze Lieve Vrouwentoren van Amersfoort. Die had mijn duif toch ook  moeten zien staan en toch was ie in het zicht van de haven gestrand. Was het beestje zo de kluts kwijt? Of had het iets verkeerds gedronken! In die roofvogeltheorie van de boer, geloofde ik niet erg.
Zo in gedachten verzonken verdwaalde ik vervolgens eerst nog in het mooie polderland bij Baarn. Belmondo: mooie wereld!

vrijdag 25 maart 2011

Lente liefde



ze wilde wel vertellen
waar in het zonlicht
het oneindig trillen
in de warmte van het gras

gebleven was en van licht
dat zonder moeite viel
in wisselende wolken

in zulk gras zou ze
altijd liggen dromen
van verre verten met
bomen in gedachten

die het leven verder
brachten dan elke horizon
op de rand van ons geheugen

ik zag en keek toe
maar vroeg niet hoe ik
voortaan deel van haar en
haar vragen blijven kon.

© c.u..

zondag 6 maart 2011

Aandenken van een klasgenoot


Evert; je bleef een foto die er altijd was,
samen reden wij een half jaar lang
naar hetzelfde mulo schoolgebouw,
tussen stuur en zadel aan de stang
zo’n grote bruine leren aktetas.
Je was de zachtste jongen van de klas.


en zat naast mij achterin het lokaal
er viel niets op je af te dingen
alleen dat knipperen met de ogen,
een tic wellicht.
Je was de vriendelijkheid in het heelal
en op een morgen, eens, was je er niet;
ik had je op het rendez-vous gemist.


Het derde uur kwam de directeur ons zeggen
dat het om hersenvliesontsteking ging
en dat het leven veel te vroeg
met jou had afgerekend.
Daarna werd je een foto, een herinnering.


Met klasgenoten gingen we condoleren:
een woord waarmee ik het altijd
moeilijk heb gehad, want het klinkt
zo anders dan het is bedoeld.


Of we nog naar je wilden kijken;
het was een vraag die ons verraste.
Daar lag je met gesloten ogen,
een scheiding keurig in het haar.
Voor het eerst rook ik een geur
die niet bij het leven paste.
Je moeder gaf een foto,
toen we tenslotte gingen.


En sindsdien met ander kleine dingen
in la en oude schoenendoos,
of onder in een kast; ik vond
je overal bij toeval terug,.
zestig lange jaren, Evert je werd:
een foto die er altijd was.


©.c.u.

Ooit schetste ik iemand die me soms wel aan hem deed denken