de pastorie uit dit verhaal
Ik was in de meidagen van 1944 gemeen soldaat in het gereformeerde kinderleger van ons dorp. Dat had zijn hoofdkwartier in de bijkeuken van Dominee Lanting, die daar zelf geen weet van had. Zijn zoons Ad en Hans zwaaiden de scepter.
Ad was een goed dictator, opvliegend, roekeloos
en had altijd gelijk. Hans dromerig, kwam op een tweede plaats.
In hun bewind werden zij bijgestaan door ‘De
Rode Zee’, een jongen met een sproetenkop en rood haar. Twee bijzonder dappere
krijgers waren Henk en Frank. De eerste droeg om duistere oorzaken de Bijbelse bijnaam:”Reus
Goliath’ en zijn broer die mank liep en soms over zijn eigenbenen
struikelde,was hij toch gewoon maar Frank. Ik werd krompoot genoemd. wellicht
was ik daarom wel voorbestemd tot spion.
Dit was het gereformeerde leger; klein in
aantal, groot in daden.
Ons dorp had drie kerken, eigenlijk twee. Een
telde niet. Die kerk was in een gewoon huis en de volgelingen hadden, wat wij
noemden, een blikken dominee. Alles wat in die tijd van blik gemaakt was,
speelgoed bijvoorbeeld, vonden wij niet waardevol.
Er was een café of kroeg. Het enige trefpunt
waarover er geen meningsverschillen waren. Door deze dingen werd het doen en laten van de vechtende dorpsjeugd bepaald.
De echte
tegenpartij
was de jeugdige aanhang van de Hervormde pastorie. Hun generale staf zetelde in
een kippenhok achter bakkerij Beekman.
De verantwoordelijken daar waren Klaas en
Frits. Klaas was de sullige zoon van dominee Kuipers. Die voerde een waar schrikbewind. De gelovige
bevolking was doosbang voor hem en droeg de man dus op handen. Het was in dit
perspectief gezien juist dat Klaas de Hervormde aanvoerder werd. Hij was echter
een stroman, bang en krachteloos. De bakkerszoon daarentegen was slim en
gevaarlijk.
De derde partij, het kroegleger, stond onder
bevel van kasteleinszoon Wilhelmus. Zijn soldaten waren onbetrouwbare
avonturiers, die zich van Hervormde of Gereformeerde beginselen niks aantrokken.
Mijn vader was in de ogen van de bevolking, een
communist. Hij was in de jaren voor onze komst in het dorp met een autobus vol betogers tegen een boom
gebotst.
Toen wij in het dorp kwamen wonen, werd hij triomfantelijk als de
ongelukkige bestuurder herkend. Wij kwamen helemaal uit het verre Groningen en
ook dat was verdacht. Al spoedig deden
de beide dominees bij monde van hun ouderlingen aanvallen op de onkerkelijkheid
van het nieuwe gezin. Door dit alles was mijn positie in het dorp kwetsbaar.
Door de minderheid, het gereformeerde kamp, werd ik in tijden van gevaar en
onrust geaccepteerd.
De drie dorpslegers
hielden
zich een paar dagen bezig met het fabriceren van geweren en steekwapens. Onze geweren
waren goed. Je kon er vijf meter mee schieten.
Zo’n geweer zag er zo uit: op een houten kolf
hadden we een stuk rood lichtbuis gemonteerd. In de loop bevond zich een
ijzeren pen. Als we die met een weckring spanden, konden we een lege geweerhuls
afschieten. Door de geringe draagwijdte was het nut van zo’n geweer niet groot
en in het heetst van de strijd waren we verplicht onze vuurkracht met zekere
middelen te vergroten. Ze waren realistisch, wat weer ontluisterd werd doordat
we:’pang, pang’ riepen.
Na wat oefendagen was ons leger tot de tanden
gewapend. Nu moest er oorlog komen. De gereformeerden verlangden naar strijd en
stuurde een afgezant naar de Hervormde eenheden, die het westelijk deel van het dorp bezet
hielden. Wij waren heer en meester in het Oosten. Het midden was van
het Kroegleger.
Die verdeling had te maken met gebouwen; in het
westen de Hervormde kerk, school en pastorie, in het Oosten de kerk en de
pastorie van dominee Lanting. Centraal
stond het café van het kroegleger. Dat gebied was eigenlijk niemandsland.
Er werd
vergaderd in een droge sloot achter het dorp. Vanzelfsprekend kregen we daarbij
ruzie en zo begon een jarenlange strijd.
Reeds de volgende dag opende ons leger de
vijandelijkheden. Kalm wandelden we over de klinkers van de Zuiderzeestraatweg naar de bakkerswinkel en begonnen de
krentenbollenploeg te provoceren met een scheldpartij. Na deze ouverture kwam een bombardement met stenen, waarbij de
ruiten van de bakkerswinkel bijna sneuvelden.
De vijand trok zich verward terug in de winkel. Dat was laf.
Alleen Klaas Kuipers, hun voorman, raakte
buitengesloten en liep wanhopig voor de etalage heen en weer.
Plotseling kwam Frits van de bakker naar buiten
met een echt geweer, Levensechte knallen weerklonken. Er voer een schok door
onze rijen. Ontzet staarden we in de
loop van het onding. Toen holden we weg,
achtervolgd door de andere bakkersmannen, die inmiddels uit de winkel kwamen.
Nog lang klonken die knallen ons in de oren. Dat het maar een windbuks was,
wisten we toen niet.
De
volgende dag,
na schooltijd, waren de vluchtelingen bijeen in de tuin achter de
Lantingpastorie. Naast het clubhuis lagen we in het gras. Ad sprong in het rond met dreigende taal, hij
hield een redevoering. Hij wilde ons
oppeppen. Dat lukte niet.
Frank zat aan zijn geweer te prutsen.
Henk blies tientallen parachutisten van
uitgebloeide paardenbloemen, keek ze peinzend na. Hans staarde dromerig voor
zich uit, een geweerkogel in de ene, een knijptang in de andere hand.
‘De Rode Zee’ stelde voor laat in de avond een tegenaanval te doen na de nederlaag met de
windbuks.
Terwijl men elkaar nog met het Rode Zeeën-
voorstel verveelde, stond Hans op.
Direct was iedereen stil. Hij had een kogel zonder kop in zijn ene hand geklemd
en keek ons ondeugend lachend aan, maakte gebaar van mondje dicht en ging in sluipgang naar een tafereeltje op
enige afstand.
Daar zat op het terras in een diepe stoel de
vader van de beide gereformeerde helden. Hij bereidde de zondagsdienst voor, zich
niet bewust dat een heel leger, hem
gadesloeg.
Hans naderde de fauteuil omzichtig. Je zag
alleen de grijze haren van de heer Lanting boven de rugleuning. Er krinkelde
wat sigarenrook omhoog je hoorde
halfluid gesproken Bijbelteksten.
Hans zette de met kruit gevulde huls achter de
leunstoel. Hij keek naar ons, legde een vinger op zijn lippen, haalde een
doosje lucifers uit zijn zak, hield een vlammetje bij de huls.
Uit de huls kwam een metershoge steekvlam. De
dominee vloog uit z’n leunstoel terwijl hij weinig herderlijke taal gebruikte.
Wij smeerden hem, want we snapten, dat een snelle aftocht verstandig was.
De strijd
tegen het kroegleger
een paar dagen later verliep pijnlijk. Ad overlegde voor het gevecht eerst een bezoek
aan café Van Beek om met Wilhelmus te overleggen onder welke voorwaarden er
slag geleverd kon worden. Er zou met pijl en boog gevochten worden. Het gebruik
van houten zwaarden en dolken was toegestaan. Om half drie zou de vijand gereed
liggen.
Na bezichtiging van het toekomstige slagveld
gaven de beide aanvoerders elkaar plechtig een hand.
Terug achter de Gereformeerde pastorie verteld
Ad ons opgewekt dat we in oorlog waren. We gingen onmiddellijk ons
krijgsgereedschap nakijken. Zwaarden, dolken, degens en speren werden scherp en
puntig geslepen, bogen gespannen, de vlierdoppen van de pijlen voorzien van
gebruikte kroontjespennen.
Tijdens oefendagen hadden we de uitwerking van
deze scherpe pijlen terdege onder zocht. Daartoe had Henkie Okkers, op een
verhoging staande, vrijwillig zijn benen laten beschieten. Bleef er een pijl
rillend staan en riep Henkie ‘auw’,dan snelden wij enthousiast toe om de aard
van de verwonding vast te stellen. Met het resultaat waren we meestal wel tevreden.
Henk en Frank maakten de carbidbussen klaar. Hans en ik werden als verkenners
naar het oorlogsgebied gezonden.
Dat was een braakliggend stuk land naast het
café. Aan de kant van de straatweg was een klein bos met dicht onderhout.
Een korenveld en een boerderij met afrastering
met een kippenhok begrensden de rechterkant. Aan het eind was de beek met op de
oever een dicht struweel van brandnetels, en hoge doornstruiken.
Bij het café, een vernielde schuur, twee
bomtrechters, met daarachter een andere schuur, het hoofdkwartier van de
vijand.
Naar onze mening zou de vijandelijke hoofdmacht zich nestelen in de
bomtrechters, terwijl een kleiner deel zich verdekt zou kunnen opstellen in het
kreupelhout langs de straatweg.
Die
middag trok het leger
in alle rust op enige afstand van een brug door de beek. Met het zwaard werden
de eerste netelige vijanden neergeslagen. Daarna kon de oever bezet worden.
Verkenners kropen tussen de braamstruiken naar voren en kwamen na een
kwartiertje met berichten: het veld was verlaten, geen sterveling te zien, ook
het bos was doorzocht. Dus toch de bomgaten! Het korenveld was uitgesloten; de
boer woonde te dicht bij.
We kregen de opdracht: verspreiden en tot aan
de rand van het open terrein kruipen. Gedurende een hele tijd gebeurde er
niets. Onze soldaten lagen in het gras en snoepten bramen.
Toen schoot”de Rode Zee”om uit deze impasse te
geraken een pijl hoog de lucht in. Een oorverdovend gehuil was het antwoord. De
donderbussen van Henk en Frank knalden. Pijlen flitsten. We stormden het veld
op. De vijand kroop uit zijn kuil. Zwaarden braken. Op de vuist ging men
verder. De vijand werd al teruggedrongen.
Plotseling voer een schok door onze gelederen.
Een waar trommelvuur van pannenscherven barstte los. Dit was niet eerlijk; het
was gemeen. Zij hadden bij die kapotte schuur ammunitie in overvloed. Wat
konden wij nog doen? We deinsden terug!
Toen gooide’Reus Goliath’zijn pijl en boog weg,
raapte een scherf op, krijste en rende naar voren. Wij aarzelden even, toen
volgden we zijn voorbeeld. De vechtpartij zette zich in alle hevigheid voort.
Wij waren echter te zeer in het nadeel.! De aftocht begon.
Bij de beek tussen de brandnetels zaten Frank
en ik elkaar aan te kijken. Ik had een buil
boven het linkeroog en een pijnlijke schouder. Hij had een gapende
beenwond. We hadden verloren. De rest van de troep kwam aanstrompelen. Gelukkig
waren er geen krijgsgevangenen.
Nog diezelfde avond schreven wij
Wilhelmus en zijn troep een briefje. De boodschap was:’Wij spelen niet
meer met jullie. Jullie zijn gemeen!’
©.c.u.
2 opmerkingen:
dit is weer eens zo'n lekker verhaal. ik ben oprecht benieuwd naar wat er van zo'n figuur als henkie okkers geworden zou zijn.
Ton...die Henkie Okkers probeerde later met zo'n zelfgemaakt geweer een paar echte revolverkogel af te schieten de lichtbuis ontplofte en een scherf kwam onder zijn oog terecht dat herstelde en verder volgde hij zijn vader op in het vak van korenmolenaar
Een reactie posten