dinsdag 22 februari 2011

De bal in het koren



Mijn vader was een geweldenaar in zijn soort. Dat besefte ik met de jaren steeds meer. Wij woonden in een dorpje op de Veluwe. Het verenigingsleven stond, er afgezien van het kerkelijke, op een laag pitje.
In de oorlogsjaren toen zijn  chauffeurscafĂ© niet meer floreerde- de moffen hadden alle benzine gestolen- zocht Pa een andere uitlaatklep voor z’n overtollige energie.
Ik kreeg er een zusje en een broertje bij en hij schudde  het dooie dorp wakker met het op poten zetten van allerlei andere  activiteit. Hij richtte een dam- en schaakclub op, organiseerde goochel- en kaartavonden, stichtte een ijsbaanvereniging en er kwam een voetbalelftal.
Bij zulke initiatieven kreeg hij steun van de plaatselijke sigarenhandelaar die een houten poot had. Mijn vader, de benzineman en garagehouder,oogstte zo nog wel wat  stille bewondering.

In de ogen van de jongens uit het dorp was ik maar een zonderlinge sukkel. Ik liep op schoenen, droeg nette kleren en had een jongensfiets waarop ze stik jaloers waren.
Ook mijn vader vond mij wat onhandig. Zo mocht ik beslist niet aan het biljart komen dat in z’n cafĂ© stond, bang als hij was dat ik met de biljartstok door het kostbare groene laken prikken zou
De boerenjongens voetbalden op straat of in het weiland, schopten daarbij tegen alles wat maar enigszins bruikbaar was en rollen kon. Ze  konden mij niet gebruiken. Ik liep een beetje scheef, trapte naast de bal, durfde niet aan te vallen of pootje te haken en kreeg de bijnaam hobbelbeen. Kortom ik stond buitenspel!

Dat werd opeens anders toen de nieuwe voetbalclub van start ging. De spelattributen werden in een zijkamertje in ons huis bewaard; vier leren ballen, heuse voetbalschoenen ,een scheidsrechtersfluit, hoekvlaggetjes en doel netten.
Die zaken nam Pa zaterdags mee als er strijd geleverd ging worden. Hij was reservekeeper; als het zo uitkwam, lijn- of scheidsrechter.
 Na een tijdje werd ik door een paar agrarische jonge dorpshelden op het schoolplein terzijde genomen. Of ik niet eens voor een leren bal kon zorgen. Ik zou zeker in hun achting stijgen. Ze hadden een keeper nodig en wellicht was er een rolletje als linksback. Een aanlokkelijk voorstel. Dus jatte ik een   mooie lichtbruine voetbal .
Een paar dagen later werd er op het gras naast het koren van boer Akkerman driftig door de dorpsjeugd tegen echt leer getrapt. Na zulk sportief vermaak, als iedereen naar bed moest, verstopten we de bal in het gele koren een beetje afgedekt met droog gras. Ik kon immers dat ding niet zo maar doodgemoedereerd mee naar huis terug nemen.

Alles verliep naar wens; voortaan werd er enthousiast gevoetbald. Op een gegeven moment miste de Sigarenman een bal; hij  zei tegen mijn vader dat er maar drie in het net zaten. Thuis aan tafel werd er van gesproken.
 Ik hield mijn mond. Via, via werd toch duidelijk dat ik er meer van wist; er was mogelijk verraad in het spel. Het woord korenveld viel! Een van de boerenjochies was misschien loslippig geweest. Na een kort verhoor viel ik door de mand en mocht aanwijzen waar het kostbare leder open en bloot in weer en wind in het gele koren verborgen lag. Het was uit met de pret.
 Mijn vader was extreem boos; ik kreeg billenkoek met een eind hout. Met het voetballen was het afgelopen en de dorpsmannetjes lieten mij vallen. Dat was lullig. Want hoewel mijn vader en de houten- poot- man bij mij aandrongen had ik geen namen van medeplichtigen prijs gegeven.

Behalve dat pak slaag kon ik ook drie weken niet buiten spelen. Later dat jaar mocht ik echter mee als de dorpsclub tegen  Elburg, Nunspeet of een andere buurgemeente voetbalde. Dat treffen vond plaats op een dor mul veldje in de omgeving van de zandverstuivingen aan de rand van ons dorp. De accommodatie was een tikkeltje primitief. De spelers  moesten zich tussen de struiken en dennen omkleden.  Het aantal toeschouwers bedroeg hoogstens een man of vijftien en hooligans bestonden nog niet.
Daar in het zuiden van  ’t dorp kon ik tenminste zien hoe echte voetbalmannen tussen de beide doelen heen en weer renden .Langs de zijlijn stonden de sigarenman en mijn vader hun manschappen aan te vuren met de kreet:’Vooruit, mannen, naar voren!’
©.c.u.

8 opmerkingen:

hart en ziel zei

je vader had in elk geval een uitlaatklep
zal veel billenkoeken hebben gescheeld

Jan de Stripman zei

Tsjonge jonge, wat een geweld... Maar het verhaal is mooi...;o)

Antoinette Duijsters zei

Weer een goed verhaal, waar haal je die mooie tekeningen toch vandaan.

Unknown zei

@hrt en ziel:ja en daarvoor had hij altijd nachtdienst en dat scheelde ook wel een paar tikken
@stripman; dat hoorde bij die tijd; de meester sloeg nog met een lineaal op je vingers of draaide je oor een kwartslag om
@Antonette Duystrers: die tekeningen heeft Wilfried voor me gemaakt( een collega van school destijds)

Ron Roelandt zei

De accomodatie was een tikkeltje primitief. Dat kun je inderdaad wel zeggen. Mooi verhaal, Cor,

Zelfstandig journalist Antwerpen zei

Je vader was wel erg actief in het dorpsleven. Was hij wel eens thuis?

Anoniem zei

Prachtig verhaal, Cor

Hippocampi zei

een lederen verhaal,
dat niets te lijden heeft gehad,

groet,

hippo