Onder de rokken van Maartje Visch rook het niet fris. Gewillig wachtte ze. Na
knikkeren en steltlopen had Hans een nieuwe tijdsbesteding ontdekt: doktertje
spelen!
Hij richtte zich op tussen de afgezakte kousen. Uit
een kistje met Duizendschoon plukte hij
bloemblaadjes . Hij zei:’ Leg die
onder je kussen, dan ben je morgen weer gezond als een vis.’
De kruidendokter sloeg het zand van z'n knieën en
betrad met:’ Zijn er nog meer patiënten ‘, de wachtkamer, een stuk gazon met rododendrons.
‘ Ik, ik en
ik,’ klonk het vrolijk.
Verbijsterd keek Hans naar mij, zijn assistent.
’Wie van jullie heeft de ergste kwaal,’ vroeg hij.
Het wild meisjesgekwetter bracht ons geen stap
verder.
’ De kikkerproef ,zei ik.
Hij knikte:’ Haal een kikker, liefst een pad!’
‘ Meisjes, maak een kring ,’ hoorde ik hem nog bevelen.
Onder een beukenhaag, had ik
al gauw een paar groenrokken verschalkt. Terug op het gras zag ik Hans,
peinzend als een medicijnman om de meisjeskring lopen.
‘ Hier is de proefkikker,’ zei ik, het beest hoog
houdend.
Dokter Hans nam 't diertje over en dook onder de
armen van Willemijn en Titia door de cirkel in. Hij maakte een kuiltje in ’t gras en keek de
meisjes streng aan.
Die waren liever weg gelopen, maar hadden elkaar een
hand gegeven. Toen het kuiltje klaar was,
zette Hans de kikker erin en ging de kring uit.
De kwaker bleef knipogend zitten. Dat was bedoeling niet.
Vlug raapte ik wat steentjes en gaf ze
aan de medicijnman die zorgvuldig mikte. Het beest
sprong richting Willemijn, die terugdeinsde en losliet. De kring en de betovering waren verbroken.
De kikker had gekozen: een goede keus. Willemijn had
onder haar rok met miniatuur klimrozen een lichtblauw broekje, een attractie.
De meeste dorpsmeisjes droegen van die grijze gebreide dingen.
’Jij bent heel ziek,’ riep Hans.’ Jij hebt hulp
nodig!’ Hij kroop met haar onder de rododendrons.
De kikker hipte weg richting pastorie.
Ik vroeg net de
meisjes rustig te gaan zitten, toen er een pastoriedeur openging. Onmiddellijk
stoof iedereen weg: een wilde vlucht van dokter en patiënt door een tuinpoortje.
's Avonds bij het uitkleden
vond ik in m’n broekzak nog een verfomfaaide kikker. ‘Jongen,
wat doe jij toch voor rare dingen,’ zei mijn moeder.
In de weken daarna hielden we vaak tuinspreekuur . We experimenteerden, pasten alle mogelijke variaties op het duizendschoonrecept toe tot de dominee
een eind maakte aan dit 'Sodom en Gommorah'.
Hij kwam op pantoffels
langs het tuinpad, torende hoog boven ons naast de hartstochtelijk bloeiende
rododendrons en opende verbaal het vuur:’ Dat is toch geen spel voor mannen. Jongens spelen niet met
meisjes!’
Zoals hij daar blootshoofds
in overhemd met opgerolde mouwen stond, had hij iets verloren van het pontificaal
gezag dat bij de dorpsbevolking had.
Hij keek streng,
maar onderdrukte een glimlach toen hij ons toeblafte:’ Jongens, jullie gaan
onmiddellijk met mij mee! De kraaiennesten in de kerktoren moeten nodig
uitgehaald worden!’ Dat was
mannentaal. We vergaten onze patiëntjes.
Hij stuurde ons vooruit en
kwam even later, beter gekleed, op de
fiets. Met een grote sleutel opende hij de torendeur. In de met stront bezaaide
nesten bij de galmgaten lagen jonge kauwtjes. Ze waren nog niet groot genoeg.
Met
koperdraad bonden we de boos pikkende
dieren vast aan nesttakken. ‘Wanneer moeten jullie hier weer heen,’ vroeg de
dominee.’ Over een dag of tien, Vader,’ zei Hans.’ Zelf erom denken wanneer die
vogels oud genoeg zijn,’ antwoordde de predikant.
Wat er van die kraaien
geworden is, weet ik niet meer. Hans is net als zijn vader, dominee geworden.
Hij is beroepen naar de Randstad, heeft geen pastorie, geen tuin, geen rododendrons.
Zijn beide jongens kunnen geen kraaien uit een toren halen. Het moderne
kerkgebouw waarin hun vader preekt, heeft de luidklok tussen betonnen pijlers
hangen.
Toen ik mijn jeugdvriend een
tijd geleden opzocht; ik had in die
buurt gesolliciteerd, kocht ik in een supermarkt bloemen.
In
hun moderne flat, zes hoog, keek Hans me peinzend en spottend aan toen Willemijn,
z'n vrouw 't papier van de ruiker vouwde en mij vrolijk bedankte:’ Oh, wat
prachtig, duizendschonen!’ Ja, Dianthus Barbatus L., voegde Hans er belerend
aan toe.
In hun kamer met veel rotan,
dronken we thee. Buiten floot de wind tussen de buizen van het balkon en regen
geselde het kamerbrede raam.
Tekst ©.c.u.
3 opmerkingen:
Van alle generaties.... Mooi verteld.
Het is een ingekorte en herziene versie van een eerder verhaal met dzelfde titel dat ik in de vorige eeuw ergens schreef Athy. Je kunt het ook als eens gelezen hebben
Dan had ik het mij herinnerd, Cor. Denk dat ik dat gemist heb. Ziek of vakantie of drukdruk.
Een reactie posten