Watergeuzen
De school stonk naar stront. Veel scholen
doen dat soms, maar voor onze Rembrandtschool was dat uitzonderlijk. Van
Putten liep bezorgd en besluiteloos rond. Het had de voorbije nachten
dramatisch gevroren en nu was de hoofdwaterleiding naar de school dicht en
misschien wel kapot. De wc's konden niet
doorgetrokken, handen niet gewassen en thee of koffie niet gezet worden.
Natuurlijk moest de les gewoon doorgaan, vieze lucht of niet. Gelukkig deed
de telefoon het wel.
Van Putten kreeg verbinding met het gemeentehuis.
Om half elf in de pauze kwamen drie grote
mannen de speelplaats opstappen. Zij begonnen het plein te vernielen; tegels
werden op een hoop gegooid, met een soort houwelen sloegen ze gaten in de
stijve grond. Ondertussen maakten ze schuine grapjes in de richting van Juf
Olivier.
Wij durfden er niets van te zeggen. Al spoedig ontdekten de mannen,
dat de waterleiding niet diep genoeg onder de grond was gelegd. Ze vertrokken
en lieten een verwoest plein achter.
In de loop van de dag kwam een
gemeenteman vertellen dat de school voorlopig, zolang de vorst regeerde, niet
te helpen was. Ze wilden de leiding wel onder stroom zetten met
elektriciteit, misschien ging de zaak ontdooien. Niemand mocht meer aan waterkranen
of iets dergelijks zitten. Van Putten kondigde de noodtoestand af. De kinderen
kregen opdracht thuis voor school uitgebreid naar het toilet te gaan.
Het geven van Aardrijkskunde, biologie of
geschiedenis terwijl een vage geur de atmosfeer verpestte, was verre van aangenaam.
De bespreking van 't Voorspel van de 80-jarige oorlog kwam bij zo'n verwoest
schoolplein in een ander daglicht te staan. Het verhaal van de eekhoorn die
in lege vogelnesten een winterslaap houdt en vergeet waar hij z'n wintervoorraden heeft verstopt, kon de
kinderen maar matig boeien.
Buiten liepen immers interessante gemeentemensen
gewichtig te doen. De elektrische stroom ontdooide het water niet. De vingers
die af en toe werden opgestoken hadden niet veel met de les te maken.
‘Als die waterbuis springt, komt dan het hele
plein onder water,’ wilde Roelof Spat weten.
’Dat kan niet joh, stommerd, hij is toch vol
gevroren met ijs,’ wees Astrid Prins hem terecht, voor ik kon antwoorden.
’Mag ik naar achteren, naar de wc,’ vroeg
Hansje Dijkmans,’ het is maar een kleine boodschap, ik hoef geen grote.’
Dat verzoek moest ik beslist weigeren, want
zo'n vraag werkte aanstekelijk; iedereen dacht aan plassen, alle blazen
werden actief.
’Nee, Hansje, dat kan en dat mag niet.’
‘Dan knap ik straks, meester, dan is het uw
schuld.’
‘Nee Hans, dat gebeurt niet zo gauw, hou hem
maar op.’
Hij was niet tevreden, trok een ongelukkig
gezicht, duwde beide handen in zijn kruis en zat ongeduldig te wippen.
’Egmond en Hoorne werden dus onthoofd,’
hervatte ik mijn verhaal,’ en Margaretha van Parma liet hen in de steek.’
’Wat een stom wijf,’ zuchtte Emma van Zutphen
,’ het waren zulke goeie ridders.’
‘Nee, het waren graven, die kerels, graven
zijn geen ridders, reageerde Magda.
De les werd mij eens uit handen genomen.
‘Ik plas hier zo op de grond,’ sprak Hans nu
bijna plechtig.’
‘Dat laat je uit je hoofd,’ probeerde ik.
‘Alva was ook geen ridder,’ deelde Maria ons
nu mee,’Hij stuurde Margaretha naar huis.’
‘Als Hans hier zeikt, ga ik ergens anders
zitten,’ riep Harm Cladder.’
‘Ja en ik ook,’ echode Wilfried.
’Ik kan het toch buiten in de struiken
doen,’ smeekte Hans smekend,’ toe,
meester, het is bittere noodzaak.’
Die zin had hij uit boek of krant, begreep ik.
‘Nou Hans ga dan maar even.’
‘Wij moeten ook,’ riepen nu andere jongens.
Ik stemde toe. Ze vlogen de deur van het
lokaal uit, vijf man sterk.
Even later zagen we ze over het opgebroken plein
in de richting van de rozenstruiken en de hoge kale meidoorns en krulwilgen
erachter lopen, Hans voorop met een hand tussen z'n benen.
’Het is gemeen, meester,’zei Maria Zieltjens,’wat
moeten de meisjes dan, U trekt de jongens voor. Wij kunnen niet.’
Daar stonden de vijf op een rij en deden wie
het verste kon; mijn klas keek ademloos toe.
Ze kwamen terug en achter hen stond Van Putten.
’Dat wil ik niet meer zien, Uitham, dat gaat
niet, dat snap je toch ook wel!’
Ik knikte; ik begreep het heel goed.
Hij ging en ik trachtte mijn geschiedenis
les nieuw leven in te blazen:’ Na de terechtstelling van Egmond en z'n vriend
kwamen de watergeuzen in opstand, ze veroverden Den Bosch en toen begon de beeldenstorm.’
Er klopte chronologisch niets van m 'n verhaal;
ik was ontspoord. Gelukkig liet de kerktoren weten dat het twaalf uur was en
alle kinderen stoven naar huis.
‘Ik heb een verrassing,’ zei Van Putten de
volgende dag in het onderwijzerskamertje,’ ik heb een piano aangeschaft en de
gemeente brengt vanmorgen een 'rijdend toilet'. Wat het een met ander van doen
had, zagen we niet.
’Een piano,’mopperde Van Drie,’ wie mag daar
dan mee spelen.’
‘Juf Olivier, want die speelt harp,’ zei ons
Hoofd en toen begon hij aan een uitgebreide instructie van het gebruik van
het mobiele weeceetje. Het was een klein huisje op wielen met twee toiletten
en een duistere afvoer.
Nooit waren de kinderen zo enthousiast en vaak naar
de wc gegaan. Vinger omhoog:’ Meester mag ik naar achteren, dan de klas en de
school uit, het plein over naar de verste hoek waar de attractie stond. Er
werd niet meer normaal gewerkt; uit alle klassen gingen en moesten ze massaal
en in mijn klas waar je goed zicht had op de gebeurtenissen, was lesgeven
vrijwel onmogelijk.
Drie of vier dagen later viel gelukkig de
dooi in; de waterleiding herstelde zich van de vorstaanval en ik kon weer fijn
met mijn klas werken.
In alle rust mocht ik het verschil tussen laag - en
hoogveen uitleggen. De piano werd in de dagen en de maanden die volgden de
oorzaak van heel wat wanklanken in onze kleine school - een leefgemeenschap.
©c.u.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten