zaterdag 24 januari 2015

Dianthus Barbatus.L





Onder de rokken van Maartje Visch  rook het niet fris. Gewillig wachtte ze. Na knikkeren en steltlopen had Hans een nieuwe tijdsbesteding ontdekt: doktertje spelen!
Hij richtte zich op tussen de afgezak­te kousen. Uit een ­kistje met Duizendschoon plukte hij  bloemblaadjes  . Hij zei:’ Leg die onder je kussen, dan ben je morgen weer gezond als een vis.’
De kruidendokter sloeg het zand van z'n knieën en betrad met:’ Zijn er nog meer patiënten ‘, de wachtkamer, een stuk gazon met rododen­drons.
 ‘ Ik, ik en ik,’ klonk het vrolijk.
Verbijsterd keek Hans naar mij, zijn assis­tent.
’Wie van jullie heeft de ergste kwaal,’ vroeg hij.
Het wild meisjesgekwetter bracht ons geen stap verder.
’ De kikkerproef ,zei ik.
Hij knikte:’ Haal een kikker, liefst een pad!’
‘ Meisjes, maak een kring ,’ hoorde ik hem nog beve­len.

Onder een beukenhaag, had ik al gauw een paar groenrokken verschalkt. Terug op het gras zag ik Hans, peinzend  als een medi­cijnman  om de meisjeskring lopen.
‘ Hier is de proefkikker,’ zei ik, het beest hoog hou­dend.
Dokter Hans nam 't diertje over en dook onder de armen van Willemijn en Titia door de cirkel in.  Hij maakte een kuiltje in ’t gras en keek de meisjes  streng aan.
Die waren liever weg gelopen, maar hadden elkaar een hand gegeven. Toen het kuiltje klaar was, zette Hans de kikker erin en ging de kring uit. 
De kwaker bleef  knipogend zitten. Dat was bedoeling niet. Vlug raapte ik wat steentjes en gaf ze  aan de medicijnman die zorgvuldig mikte. Het  beest  sprong richting Wille­mijn, die terugdeinsde en los­liet. De kring en de betovering waren verbroken.

De kikker had gekozen: een goede keus. Willemijn had onder haar rok met miniatuur klimrozen een lichtblauw broek­je, een attractie. De meeste dorpsmeisjes droegen van die grijze gebreide dingen.
’Jij bent heel ziek,’ riep Hans.’ Jij hebt hulp nodig!’ Hij kroop met haar onder de rododen­drons.
De kikker hipte weg richting pastorie.  
Ik vroeg  net de meisjes rustig te gaan zitten, toen er een pastoriedeur openging. Onmiddellijk stoof iedereen weg: een wilde vlucht van dokter en patiënt door een tuinpoortje.
's Avonds bij het uitkleden vond ik in m’n broekzak nog een verfomfaaide kikker. ‘Jongen, wat doe jij toch voor rare dingen,’ zei mijn moeder.

In de weken daarna hielden we vaak tuinspreekuur . We experimenteerden, pasten alle mogelijke varia­ties  op het duizendschoonrecept toe tot de dominee een eind maakte aan dit 'Sodom en Gommorah'. 
Hij kwam op pan­toffels langs het tuinpad, torende hoog boven ons naast de hartstochtelijk bloeiende rododendrons en opende verbaal het vuur:’ Dat is toch  geen spel voor mannen. Jongens spelen niet met meisjes!’  
Zoals hij daar bloots­hoofds in overhemd met opgerolde mouwen stond, had hij iets verloren van het pontificaal gezag dat bij de dorpsbevol­king had. 
Hij keek streng, maar onderdrukte een glimlach toen hij ons toeblafte:’ Jongens, jullie gaan onmiddellijk met mij mee! De kraaiennesten in de kerktoren moeten nodig uitgehaald wor­den!’ Dat was mannentaal. We vergaten onze  patiëntjes.

Hij stuurde ons vooruit en kwam even later, beter gekleed, op de fiets. Met een grote sleutel opende hij de torendeur. In de met stront bezaaide nesten bij de galmgaten lagen jonge kauwtjes. Ze waren nog niet groot genoeg.  
Met koperdraad bonden we de  boos pikkende dieren vast aan nesttakken. ‘Wanneer moeten jullie hier weer heen,’ vroeg de dominee.’ Over een dag of tien, Vader,’ zei Hans.’ Zelf erom denken wanneer die vogels oud genoeg zijn,’ antwoordde de predikant.

Wat er van die kraaien geworden is, weet ik niet meer. Hans is net als zijn vader, dominee geworden. Hij is beroepen naar de Randstad, heeft geen pastorie, geen tuin, geen rododen­drons. 
Zijn beide jongens kunnen geen kraaien uit een toren halen. Het moderne kerkgebouw waarin hun vader preekt, heeft de luidklok tussen betonnen pijlers hangen.
Toen ik mijn jeugdvriend een tijd geleden opzocht; ik had in die  buurt gesolliciteerd, kocht ik in een super­markt bloemen.  
In hun moderne flat, zes hoog, keek Hans me peinzend en spottend aan toen Willemijn, z'n vrouw 't papier van de ruiker vouwde en mij vrolijk bedankte:’ Oh, wat prachtig, duizend­schonen!’ Ja, Dianthus Barbatus L., voegde Hans er belerend aan toe.
In hun kamer met veel rotan, dronken we thee. Buiten floot de wind tussen de buizen van het balkon en regen geselde het  kamerbrede raam.

Tekst ©.c.u.


3 opmerkingen:

Athy zei

Van alle generaties.... Mooi verteld.

Unknown zei

Het is een ingekorte en herziene versie van een eerder verhaal met dzelfde titel dat ik in de vorige eeuw ergens schreef Athy. Je kunt het ook als eens gelezen hebben

Athy zei

Dan had ik het mij herinnerd, Cor. Denk dat ik dat gemist heb. Ziek of vakantie of drukdruk.