Op het bureau lagen een Browning uit 1906 en een lichtblauw gerafeld pocketboekje waar hier en
daar bladzijden uit weggescheurd waren
‘Dit zat tussen uw spullen, meneer Mosterd, leg ons eens uit wat een krantenman met een pistool moet.’
‘Dit zat tussen uw spullen, meneer Mosterd, leg ons eens uit wat een krantenman met een pistool moet.’
De inspecteur wees naar het wapen. Hij had nu gezelschap van
iemand van de recherche.
‘En dit misdaadromannetje waarvan pagina’s ontbreken,
is ook hoogst merkwaardig.’
‘Linkerbeen gezocht’ van F.R.Eckmar en Jan den Hartog, vulde
de rechercheur aan. Een boek met twee schrijvers. Dat is apart.’
‘Dat pistooltje heb ik van m’n vader geërfd, die zat in het
verzet. Er zit geen munitie in.’
‘Op mijn toeristische
wandeling heb ik het ding meegenomen om
lui die mij overvallen willen in
mijn tentje eens flink af te schrikken.
En die gekke naam is een pseudoniem dat
‘Verrek maar’ betekent.’ Dat is toch grappig!’
‘Nou wij hier van bureau Ossenmarkt zien er de lol niet van
in, meneer Mosterd. Met of zonder kogels. Het gaat in dit geval wel degelijk om verboden wapenbezit.
Dat is een ernstig feit, nietwaar rechercheur Bakker?’
Die knikte, pakte het detectiveverhaal over het zoekgeraakte
linkerbeen, liet de bladzijden onder zijn duim verspringen en zei: ‘En in dat
leesboekje van U missen bladzijden, die zijn er duidelijk uitgescheurd.
Na
pagina 5 is alles weg, pas op bladzij 24 gaat het verhaal verder en er zijn zo
hier en daar letters met potlood omcirkeld
en onder sommige woorden staat een streep. Dat is verdacht!’
‘Dat schietijzer confisqueren wij. Het betekent een boete en
u krijgt zo een strafblad als u dat tenminste nog niet hebt.’
De inspecteur trok een bureaula open en het gooide antieke
pistooltje erin.
‘Uit macht van de gewoonte, zet ik uitroep- en vraagtekens
in een tekst, ik deed een paar jaar eindredactie bij de oudste krant van
Nederland, weet u! En wanneer het om een niemendalletje gaat, als ik het niet
zo spannend en slecht geschreven vindt, gooi ik
iedere gelezen bladzij van een boek in de prullenmand of uit het raam
als ik in de trein zit’
‘Juist, de trein, de aanleiding dat wij u hier onderdak
verschaft hebben, dat was ik bijna vergeten. Meneer Mosterd is zonder toestemming meegereden met een
militaire trein, Bakker.’
Intussen bespeelde de politietypiste haar elektrische
typmachine, herhaalde met gedempte stem ‘t gehoorde en vertrouwde alles wat er
gezegd werd aan een A-viertje toe.
Bakker gaf ‘Het Linkerbeen’ aan Inspecteur Spekman. Die bestudeerde de afbeelding op de lichtblauwe omslag liet ‘t
oog over de eenzame eerste pagina gaan en las halfluid:
Nacht rond post Koenhaven. Ik weet niet hoe ik eraan kom, maar d’r broeit wat vanavond,’ zei inspecteur Boyarski, nadat hij zijn zoveelste sigaret had opgestoken……
Nacht rond post Koenhaven. Ik weet niet hoe ik eraan kom, maar d’r broeit wat vanavond,’ zei inspecteur Boyarski, nadat hij zijn zoveelste sigaret had opgestoken……
“Ja, er zit onweer in
de lucht….,’ antwoordde brigadier Stuntvoet afwezig, en streek met roodbehaarde
vuist over zijn stoppelkin.’
Hij schoof het gehavende paperbackje over het bureaublad
terug en zei: ‘Dat plaatje van dat
gezochte linkerbeen in die hoge schoen met veters deugt niet. Het is een rechterbeen.’
Bakker knikte instemmend,
bekeek het kaft, bromde: ’Ja en
dan ook nog een lange wit gestreepte
sok in een witte schoen.’
Hij hield
vervolgens de eerste bladspiegel tegen het licht en spelde met nadruk de
woorden van de laatste zinnen: ‘Nou en of!’, antwoordde hij en ontblootte
zijn rechterpols, waarop een beweeglijk litteken zichtbaar was. Dat schrammetje
heb ik nog aan meneer Fen Tsu Lang te danken!’
‘Er zitten gaatjes door en onder bepaalde letters,’ zei hij,
‘ kijk maar.’
Hij hield het papier omhoog. Er viel een stilte.
Hij hield het papier omhoog. Er viel een stilte.
‘Dat lijken speldenprikken, hoe komen die daar, meneer
Mosterd.’
Spekman wees naar de geperforeerde bladzij.
Spekman wees naar de geperforeerde bladzij.
‘Ik heb geen flauw idee, het is me niet opgevallen, ik let niet zo op die dingen, commissaris.’
‘Ik ben inspecteur en geen commissaris.’
Karel gooide z’n handen vertwijfeld omhoog.
De rechercheur had intussen een velletje papier gepakt en
noteerde alle gaatjesletters, telde ze
mompelend; het waren er ruwweg twee dozijn. Hij liep naar de deur, wenkte zijn
chef en samen verdwenen ze op de gang.
De schrijfmachine tikte niet meer. De
typiste inspecteerde met een spiegeltje
haar wenkbrauwen, wimpers en lippen en deed of ze alleen op de wereld was.
Eindelijk kwamen zijn ondervragers weer in beeld. Hij kreeg te horen dat de
sessie voor vandaag voorbij was.
Ze wisten even genoeg, maar er diende
toch nog advies ingewonnen te worden. Hij kon terug naar de cel.
©c.u.
vervolg van Gedichten voordragen
vervolg van Gedichten voordragen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten