dinsdag 2 februari 2016

Bij de padvinderij





De morgenzon begon  vroeg aan kracht te winnen. Afgezien van een paar vliegtuig- condens strepen die naar het oosten wezen, was er nauwelijks  een vuiltje aan de lucht. Het beloofde warm te worden.
Kees duwde de handgrasmaaier over ‘t gazon. 
Bij de bloemperken en borders waar azalea’s, petunia’s, dahlia’s, slaapkamergeluk en vrouwenmantel strijd om de beperkte ruimte leverden, ging Corrie met krabber en handschoffel  onkruid te lijf. Na hun Vlieland- vakantie was het gras te lang, heerste in de plantenwereld je reinste anarchie.
De Budleia  en dubbele Hibiscus Rose staken hun nieuwe armen alle kanten uit, hingen over de schutting van de buren. 
De Toverhazelaar en de Kronkelwilg gunden elkaar het licht van de zon niet . Azijnboom en Duivelswandelstok moesten tot de orde geroepen. Het snoeimes en de takkenzaag  zouden  er aan te pas komen.   
Kees Kriele liep met kalme tred over het groene veld heen en terug. De messen van de ouwe maaier sjilpten. Grassnippers dansten.

Het was een werkje waarbij de mijmeringen van een gazonkapper, ongeremd hun gang gingen.  Zo slenterde hij weer over de Vosbergerweg in H. richting de padvindersclub. Op aandringen van zijn politievader moest hij daar lid van zijn. Zijn Kees zou bij de verkenners veel kunnen leren. 
En nu liep hij voortaan op zaterdagmiddag in een raar pakkie met een padvindersstok in de hand naar het  kasteelhoofdkwartier waar een hopman en een vaandrig de dienst uitmaakten. Hij droeg een kakikleurige blouse, daaronder een korte ribbeltjesbroek, een leren riem met gesp, versierd met lelies en de tekst: weest paraat. 
Aan de zijkant van  z’n kniekousen bungelden kwastjes en om de hals had hij een  groengele driehoekige doek met de punt naar achteren.
In zijn broekzak zaten een padvinders mes en een fluit versierd met bloemmotief. Op z’n uniform ontbraken insignes, bijzondere epauletten of andere merktekens, want hij was nog geen echte verkenner.

Kees zou nog geïnstalleerd worden. Daartoe  moest hij aan allerlei eisen voldoen; knopen leggen, tenten opzetten, een kampvuur bouwen, spoorzoeken, het morsealfabet op een fluit blazen, padvinderswet en –lied uit het hoofd leren 
Die wet was een soort 10 geboden. Enkele van de regels die een verkenner moest naleven stonden hem nog vaag voor de geest:’’ een verkenner is hoffelijk en ridderlijk, hij gehoorzaamt zonder tegenspreken en laat niks ongedaan, ziet in de natuur het werk van God; hij houdt van planten en dieren en…..een padvinder is rein in gedachten woord en daad.’
Vooral met de uitleg van dat laatste gebod had Gert die hun patrouilleleider  het maar moeilijk. Hij mompelde iets van dat je niet mocht vuilbekken, niet vies doen met meisjes. 
Tegen Karel die nader uitleg  wou, zei hij dat onder rokken kijken, aan borsten zitten en fieken allemaal uit den boze was. Hun hopman en de vaandrig die nette kerels waren, hadden zoiets verteld.

Op die padvinderszaterdagen werd  luidkeels gezongen. Meestal tot besluit van de wekelijkse bijeenkomst, maar ook  tijdens het marcheren en wandelen met de verkennersstok over de schouder: ‘Hoort zegt het voort, dat nu  jong Nederland, niet meer teert op de kracht van een roemrijk geslacht…..’ en ‘Naar de duinen en de bossen, ’t volle leven tegemoet, want frisse zin brengt de buitenlucht erin en een waakzaam oor houdt ons op het rechte spoor….’
De grasmaaier liep vast. Kees hurkte om proppen gras tussen de messen van de roller weg te peuteren. 
In huis klonk telefoon. Corrie riep: ‘Neem jij  even op! Mijn handen zijn vies.’
Hij zuchtte, liep naar de schuifpui van hun huwelijksnest. Nam de hoorn van de haak, zei; ‘Hallo, met Kriele!’
Het was Lidia Mollevanger. Kees ging terug naar ‘t terras en wenkte. ‘Het is voor jou.’
Corrie trok haar rubber werkhandschoenen uit.
‘Wie?’ ‘Lidia.’ ‘Wat heeft ze?’
Hij haalde de schouders op.  Gaf een duw tegen de grasmaaier; het ding draaide soepel, piepte en steunde niet langer.

Bij de padvinderij had je zoektochten. Iemand van de leiding bedacht een spel met  hindernissen  waarbij  iets of iemand ergens ontdekt zou worden. De hopman vertelde dat in het noorden van het landgoed een sport- of zweefvliegtuig was neergestort en zij kregen opdracht het wrak te lokaliseren.
Enthousiast ging de groep op stap en na een ingewikkelde zwerftocht vonden ze diep in het struikgewas hun medepadvinder Karel Mosterd.
Die zag er niet uit: z’n kleren waren gescheurd, overal zaten zwarte vegen blauwe plekken en hij was rijkelijk ingesmeerd met nepbloed.
Bij de openingsceremonie die groepsmiddag was hij er niet, had zich volgens de vaandrig ziek gemeld. 
Na een korte inspectie bleek dat hij bij het neerkomen van het toestel ook  nog eens een arm en een been had gebroken. Dat was geen kattenpis!  
Op zijn met een lelie versierde blinkende padvindersfluit blies Gert morsesignalen om de hopman op het kasteel te verwittigen  van de ernst van de situatie. 
De arm werd door  vakbekwame verkenners gespalkt, van een paar padvinder stokken een brancard in elkaar geknutseld,  daarop droeg men verkenner Mosterd  voorzichtig door kreupelhout, braamstruiken, brandnetels en distels naar het veilige thuishonk.

Corrie kwam uit huis, ging weer onkruid wieden. In ’t voorbijgaan wees en zei ze: ‘Voor je  gras harkt, kun je beter eerst met de grastrimmer de randen afsteken, span er een lijn langs, dan wordt ’t goed recht. En gooi dat gemaaide gras zo meteen even op de composthoop’
‘Wat had Lidia?’
‘Oh, niks, hoe het op Vlieland was, ze had onze kaart niet gehad en wou iets meer over Ciska weten, maar ik weet ook niet meer dan wat er  dat vakantiekrantje stond.’ 
©c.u.
vervolg van   Tussen de rails

Geen opmerkingen: