Kees Kriele keek naar het kamerraam. In de hoek ervan wiegde
een web in de zomerwind. In het midden kantelde een wit pakje; een vlieg
onherroepelijk verstrikt en ingekapseld. Hij pakte de draad van zijn
muloschoolherinneringen op.
Vertegaal, de
leraar die Engels gaf had hem nog het beste begrepen. Met zijn opgewekte: ‘Hey
Mister Dreamer haalde hij hem bij de les als die jongen van Kriele helemaal van
de wereld met kalverogen naar de bank schuin voor hem staarde, waar Ciska en Lidia
zaten. Kees kreeg van hem ook redelijke cijfers.
Dat was niet het geval bij Vork, de man
van Nederlands. Dat was een kleine sarcastische egel die iedereen die in
zijn buurt kwam, zonder enige aanleiding, kwetste met stekelige op- en
aanmerkingen.
Wanneer de klas een
gedicht moest voordragen; iedereen hetzelfde en dat zo’n twintig keer
achtereen, bijvoorbeeld ‘ Het Lied der
achttien doden’ van Jan Campert: ‘Een cel is maar twee meter lang en
nauw twee meter breed. Wel kleiner nog is het stuk grond dat ik nu nog niet
weet maar waar ik naamloos rusten zal……’
of ‘De Schepen’ door Jan van Nijlen: ‘Ik hoor vanavond verre schepen fluiten en
zie de haven in de blauwe nacht….. en vooral Vork’s lievelingsgedicht: ‘De
Dieren’ van Aart van der Leeuw, dan was
dat voor de man een sadistisch feestje.
Elke maand moesten ze wel een of ander lang gedicht in hun hoofd stampen. Een voor
een werden ze voor de klas geroepen en Vork gaf pesterig commentaar op de
voordracht en genoot zichtbaar als een van z’n leerlingen de weg kwijtraakte en
telkens met een versregel of strofe opnieuw begon en hij deelde kwistig magere
cijfers uit.
’t Viel daarbij beslist op dat hun leraar sommige meisjes hoger waardeerde. De beoordeling van
die poëziebeurten ging gepaard met sarcasme, spot en zogenaamde grappigheid.
Alleen
Leida met haar onbekommerde vrolijkheid en Johan Radijs die hem met zijn
glimmende brillenglazen onverstoorbaar vriendelijk aankeek ontkwamen aan zijn
uitvallen.
Op een keer waren Mollige Aafje en Lisette met haar
slingertietjes net geweest, hadden een 7 en een 8 verdiend, toen Kees voor het
bord mocht optreden. Hij keek naar ’t plafond, stopte de handen diep in z’n
broekzakken, haalde ze weer tevoorschijn, liet ze hangen, probeerde ze achter
zich, vouwde ze tenslotte op z’n borst en begon: ‘De landman gaat nu de avond
is gevallen en de arbeid rust voor het
laatst zijn hoeve rond…..hij luistert bij het vee…..hij toeft….hij……’
Er volgde een pijnlijke stilte terwijl de ogen van gnuivende
klasgenoten en een koele rechter hem observeerden. Kriele was duidelijk de
draad kwijt!
Een stilte waarin de spanning ondraaglijk werd toen Vork en de
klasgenoten even later in de gaten
kregen dat Kees met opgeslagen ogen aandachtig de buitelingen van twee bromvliegen
bleek te volgen, onbewust van het feit dat 19 paar ogen mee begonnen te
zwenken….
En toen had die bolle leraar zacht en dwingend gezegd:
‘Meneer Kriele, ziet U ze vliegen?’
‘Nee, probeer jij ze te vangen, Prikkebeen!’
De klas verstarde van eerbied; die Kees, had die even lef!
Vork stond vlug op en gaf Kees als beloning voor dat snedige
antwoord een kletsende draai om de oren en zei: ‘Je krijgt van mij een dikke
onvoldoende voor je voordracht. Naar je plaats. Je bent een brutaal ventje.’
Met een gloeiend oor was hij teruggelopen naar zijn plek op de
een na laatste bank van de middenrij. De bank voor hem was leeg.
Johan Radijs
had zich ziek gemeld. Die deed dat wel meer op zo’n gedichten dag van Vork.
Veel klasgenoten keken bezorgd of nieuwsgierig even achterom. Lida wees met een vinger naar haar
hoofd.
Het nieuwe meisje in hun klas dat nu drie weken op school
was, knikte hem bemoedigend het toe. Ze kwam uit een dorp aan de andere kant
van de Veluwe. Misschien had men haar daar ergens uit een speelgoedwinkel
gehaald, want ze had alle kenmerken van een slaappop: donkerblonde
pijpenkrullen, karbonkelbruine ogen, lange wimpers, parelende tanden, lange
stevige benen en popperige kleren. In werkelijkheid bleek ze allerminst een
speelpop te zijn.
Ze heette voluit: Cornelia
den Besten en kwam uit Woudenberg. Haar komst bracht veel verandering teweeg. Haast
alle jongens waren van de leg, gedroegen zich als een dwazen. Fred, Jan, Warmold
, Johan, Karel en Gert; ze waren, elkaar afwisselend, voortdurend in haar buurt
te vinden. Soms met z’n allen als vliegen om een open suikerpot.
Behalve Leo met z’n maaiende armen en rollende bruine ogen voor
wie meisjes van een andere planeet kwamen en Jan Grutter met zijn gezicht vol
mee-eters. Zij gingen gewoon door met ademhalen en wonden zich niet op
©c.u.
vervolg van Ingesloten
vervolg van Ingesloten
Geen opmerkingen:
Een reactie posten