donderdag 25 februari 2016

Allegro vivace




Het grind kraakte. Corry kwam thuis.
‘Sorry Kees, het was zo gezellig bij Lidia, we hebben helemaal niet op de tijd gelet. Wat heb je gedaan, gelezen! Al gegeten? Zal ik koffie zetten of drinken we iets.’
Ze ging op z’n knie zitten, duwde zich zacht tegen hem, gaf gulzig  een zoen.
‘We hebben gekletst over vroeger, onze klas en Ciska. Ik ben zo blij dat ik je heb en zij jou niet kreeg.’
Ze gleed van zijn schoot, keek vragend: ‘Wijn?’
‘Is goed.’ 
Ze verdween uit beeld, kwam terug met fles een Rioja Claret…., glazen, zoutarme pinda’s, borrelnootjes en blokjes kaas, genoeg voor een heel weeshuis.
‘Kom gaan we gezellig op onze Gelderlandbank zitten.’  Ze schonk in, snoof de geur en nestelde zich in de kussens.
‘Met vroeger ben ik ook bezig geweest,’ zei hij. ‘Weet je van die tijd dat mijn heup kapot ging, ik met een stijf been liep en die beugel droeg. Oh, nee toen zat jij nog niet bij ons op school, dat is waar ook.  Dan moeten we het daar niet over hebben.

Met jou kwam er onrust. De jongens werden gek en alle meiden jaloers. Ik deed of ik je niet zag, zat niet achter je rokken, zoals Karel, Gert en de anderen die zich aanstelden. Voor jij kwam fantaseerde ik nog wel over Cis en Lidia. Dat was toen finito, ze trokken mijn blik niet meer. Ik was alerter, had het gevoel alles te kunnen. Stiekem had ik je in  m’n dagdromen op mijn netvlies’
Corry glimlachte, dronk wijn en zei: ‘Op een dag bracht de post een brief waarin je officieel vroeg of ik verkering met je wilde.’
 Mijn moeder zei:.’ Wat krijgen we nou, een brief voor jou!’

Op mijn zolderkamer maakte ik hem open. Je schreef dat we nog een beetje jong waren, we eerst onze diploma’s  gingen halen, maar dat we elkaar veel ruimte konden laten. Antwoord terug schrijven hoefde niet. Je sprak tijd en plaats af waar we onze verbintenis konden bespreken: Bij de Rozenhoflaan halverwege onze dorpen op zondagmorgen half elf.’ 
Ze nam nog wijn en schonk die van hem bij.
‘Die Kees dacht ik, wat een malle jongen en  ik vond het helemaal spannend.  Nou en daar ging ik de volgende zondag op mijn fiets richting Heerde. 
Thuis had ik niks verteld. Het was stil onderweg. Toen ik bij de Rozenhof kwam, was je er nog niet. Ik ging op het hek van een weiland zitten. Vogels floten, het blad aan de bomen ritselde. Het was aangenaam fris.

Er kwam een auto langs; de man achter het stuur keek nog  naar mij achterom toen hij in de bocht verdween. Hij zal wel gedacht hebben wat doet dat kind daar zo alleen!
In de verte  blafte een  waakhond. Wachten duurt lang en  je krijgt twijfel, heb je die brief goed gelezen. Gelukkig kwam je er  aan, stapte af, gaf een hand. Dat was  gek. Op school gaven we elkaar geen handen.
We lachten schuw naar elkaar en zeiden domme dingen die evengoed ergens op konden slaan.
Je zei: ‘Wil je met me gaan, Corrie!’
En ik lachte: ‘Daarvoor ben ik hier toch.’
‘We moeten niet bij dit hek blijven staan. Zullen we een eindje samen omfietsen.’
‘Ja goed,  ze zien ons hier en dat geeft geklets. Dan komt mijn moeder het te weten’
‘Die auto heb ik wel gezien, die was van Stoppel, de enige taxi bij ons in het dorp.’
Kees schonk de glazen op de bijzettafel vol, trok haar vertederd tegen zich aan.
‘Verzin je dit nu allemaal, Cor, weet jij na al die tijd precies wat we toen zeiden en deden?’
‘Ja lieverd, het staat in mijn geheugen gegrift.’
‘Dat meen je niet, je verliest altijd je boodschappenbriefjes, je schrijft adressen verkeerd, post je brieven te laat of helemaal niet.’   
‘Nee ben je gek, ik schreef alles in m’n dagboekje en dat heb ik later  vaak overgelezen, ik heb alles uit het hoofd geleerd, nou goed.

We fietsten een stuk terug, namen rechtsaf de Vijfpotenweg, toen de Beukenlaan. Daar stonden we bij de afslag naar de Holleweg een poos stil, de fietsen tussen ons, we kusten voorzichtig onhandig, reden daarna via de Belvedèreweg naar de Dellenweg. 
Appelmans van Duits bouwde er in die tijd zelf een huis. Hij was aan ’t werk, foei op zondag notabene. Hij zag ons en zwaaide, jij wou nog een praatje met hem maken, maar ik zei, ben je betoeterd, dan weten alle leraren morgen dat wij iets samen hebben. De Dellenweg zijn  we langzaam, al slingerend afgefietst, soms stonden we haast stil.  
 Direct na de spoorwegovergang op de Hoofdstraat pakten we de Paasvuurweg die in de buurt waar ik woon langs het spoor loopt.   
Ergens In de Stationsstraat namen we afscheid. Je wou weer zo’n mislukte kus geven, maar dat leek me niet goed. Stel je voor dat een kennis van mijn moeder of een van mijn zusjes het zagen. Dan had je de poppen aan het dansen.’
Kees grinnikte, sloeg een arm om haar heen en  zoende haar diep  overtuigend en foutloos.  Hun tongen stoeiden. 
Ze maakte zich los en zei; ‘Maar vertel  nu eens over dat been van je! Ik heb je nooit zien strompelen.’
‘Dat is maar goed ook! En daar hebben we nu geen tijd voor.’    
Z’n handen schoven onder haar trui  over een zacht heuvellandschap,  draaiden speels aan knopjes. ‘Even op de goeie golflengte afstemmen, eens kijken of er leuke muziek is.’
‘Kom’,  zei Corrie, zoenend en likkend als een speels hondje trok ze hem mee. In een wanorde van kleren lagen ze op het slaapkamer bed, schoven naadloos in elkaar als twee puzzelstukjes; glissando, rustig langzaam, andante, het adagio, van zoenen, grijpende en strelende handen, overgaand via een allegro vivace en naar het eind presto, fortissimo, staccato alles in een klaterend feestelijk 
slotakkoord.



Na een diepe onbekommerde slaap, haast een narcose werd Kees wakker, Corrie sliep nog, een dijbeen om hem heen geslagen. Ze ademde met zachte geluidjes, het spinnen van een poes. Hij keek op de wekker. Het was heel laat, zelfs voor een zondagmorgen. De deur naar de woonkamer stond open, de gordijnen dicht, op tafel halfvolle wijnglazen en op de grond een omgekieperd bakje met nootjes. In de vensterbank had de kat een bloempot omgegooid, scherven en potgrond lagen op de grond.
©c.u
vorige aflevering    Bureaudienst

Geen opmerkingen: