Het grind kraakte. Corry kwam thuis.
‘Sorry Kees, het was zo gezellig bij Lidia, we hebben
helemaal niet op de tijd gelet. Wat heb je gedaan, gelezen! Al gegeten? Zal ik
koffie zetten of drinken we iets.’
Ze ging op z’n knie zitten, duwde zich zacht tegen hem, gaf
gulzig een zoen.
‘We hebben gekletst over vroeger, onze klas en Ciska. Ik ben
zo blij dat ik je heb en zij jou niet kreeg.’
Ze gleed van zijn schoot, keek vragend: ‘Wijn?’
‘Is goed.’
Ze verdween uit beeld, kwam terug met fles een
Rioja Claret…., glazen, zoutarme pinda’s, borrelnootjes en blokjes kaas, genoeg
voor een heel weeshuis.
‘Kom gaan we gezellig op onze Gelderlandbank zitten.’ Ze schonk in, snoof de geur en nestelde zich
in de kussens.
‘Met vroeger ben ik ook bezig geweest,’ zei hij. ‘Weet je
van die tijd dat mijn heup kapot ging, ik met een stijf been liep en die beugel
droeg. Oh, nee toen zat jij nog niet bij ons op school, dat is waar ook. Dan moeten we het daar niet over hebben.
Met jou kwam er onrust. De jongens werden gek en alle meiden
jaloers. Ik deed of ik je niet zag, zat niet achter je rokken, zoals Karel,
Gert en de anderen die zich aanstelden. Voor jij kwam fantaseerde ik nog wel over
Cis en Lidia. Dat was toen finito, ze trokken mijn blik niet meer. Ik was
alerter, had het gevoel alles te kunnen. Stiekem had ik je in m’n dagdromen op mijn netvlies’
Corry glimlachte, dronk wijn en zei: ‘Op een dag bracht de
post een brief waarin je officieel vroeg of ik verkering met je wilde.’
Mijn moeder zei:.’
Wat krijgen we nou, een brief voor jou!’
Op mijn zolderkamer maakte ik hem open. Je schreef dat we
nog een beetje jong waren, we eerst onze diploma’s gingen halen, maar dat we elkaar veel ruimte
konden laten. Antwoord terug schrijven hoefde niet. Je sprak tijd en plaats af
waar we onze verbintenis konden bespreken: Bij de Rozenhoflaan halverwege onze
dorpen op zondagmorgen half elf.’
Ze nam nog wijn en schonk die van hem bij.
‘Die Kees dacht ik, wat een malle jongen en ik vond het helemaal spannend. Nou en daar ging ik de volgende zondag op mijn
fiets richting Heerde.
Thuis had ik niks verteld. Het was stil onderweg. Toen
ik bij de Rozenhof kwam, was je er nog niet. Ik ging op het hek van een weiland
zitten. Vogels floten, het blad aan de bomen ritselde. Het was aangenaam fris.
Er kwam een auto langs; de man achter het stuur keek
nog naar mij achterom toen hij in de
bocht verdween. Hij zal wel gedacht hebben wat doet dat kind daar zo alleen!
In de verte blafte
een waakhond. Wachten duurt lang en je krijgt twijfel, heb je die brief goed
gelezen. Gelukkig kwam je er aan, stapte
af, gaf een hand. Dat was gek. Op school
gaven we elkaar geen handen.
We lachten schuw naar elkaar en zeiden domme dingen die evengoed
ergens op konden slaan.
Je zei: ‘Wil je met me gaan, Corrie!’
En ik lachte: ‘Daarvoor ben ik hier toch.’
‘We moeten niet bij dit hek blijven staan. Zullen we een
eindje samen omfietsen.’
‘Ja goed, ze zien ons
hier en dat geeft geklets. Dan komt mijn moeder het te weten’
‘Die auto heb ik wel gezien, die was van Stoppel, de enige
taxi bij ons in het dorp.’
Kees schonk de glazen op de bijzettafel vol, trok haar
vertederd tegen zich aan.
‘Verzin je dit nu allemaal, Cor, weet jij na al die tijd precies
wat we toen zeiden en deden?’
‘Ja lieverd, het staat in mijn geheugen gegrift.’
‘Dat meen je niet, je verliest altijd je boodschappenbriefjes,
je schrijft adressen verkeerd, post je brieven te laat of helemaal niet.’
‘Nee ben je gek, ik schreef alles in m’n dagboekje en dat
heb ik later vaak overgelezen, ik heb alles
uit het hoofd geleerd, nou goed.
We fietsten een stuk terug, namen rechtsaf de Vijfpotenweg, toen
de Beukenlaan. Daar stonden we bij de afslag naar de Holleweg een poos stil, de
fietsen tussen ons, we kusten voorzichtig onhandig, reden daarna via de
Belvedèreweg naar de Dellenweg.
Appelmans van Duits bouwde er in die tijd zelf
een huis. Hij was aan ’t werk, foei op zondag notabene. Hij zag ons en zwaaide,
jij wou nog een praatje met hem maken, maar ik zei, ben je betoeterd, dan weten
alle leraren morgen dat wij iets samen hebben. De Dellenweg zijn we langzaam, al slingerend afgefietst, soms
stonden we haast stil.
Direct na de
spoorwegovergang op de Hoofdstraat pakten we de Paasvuurweg die in de buurt
waar ik woon langs het spoor loopt.
Ergens In de Stationsstraat namen we afscheid. Je wou weer zo’n mislukte
kus geven, maar dat leek me niet goed. Stel je voor dat een kennis van mijn
moeder of een van mijn zusjes het zagen. Dan had je de poppen aan het dansen.’
Kees grinnikte, sloeg een arm om haar heen en zoende haar diep overtuigend en foutloos. Hun tongen stoeiden.
Ze maakte zich los en zei; ‘Maar vertel nu eens over dat been van je! Ik heb je nooit
zien strompelen.’
‘Dat is maar goed ook! En daar hebben we nu geen tijd voor.’
Z’n handen schoven onder haar trui over een zacht heuvellandschap, draaiden speels aan knopjes. ‘Even op de
goeie golflengte afstemmen, eens kijken of er leuke muziek is.’
‘Kom’, zei Corrie,
zoenend en likkend als een speels hondje trok ze hem mee. In een wanorde van
kleren lagen ze op het slaapkamer bed, schoven naadloos in elkaar als twee
puzzelstukjes; glissando, rustig langzaam, andante, het adagio, van zoenen, grijpende
en strelende handen, overgaand via een allegro vivace en naar het eind presto,
fortissimo, staccato alles in een klaterend feestelijk
slotakkoord.
Na een diepe onbekommerde slaap, haast een narcose werd Kees
wakker, Corrie sliep nog, een dijbeen om hem heen geslagen. Ze ademde met
zachte geluidjes, het spinnen van een poes. Hij keek op de wekker. Het was heel
laat, zelfs voor een zondagmorgen. De deur naar de woonkamer stond open, de
gordijnen dicht, op tafel halfvolle wijnglazen en op de grond een omgekieperd
bakje met nootjes. In de vensterbank had de kat een bloempot omgegooid,
scherven en potgrond lagen op de grond.
©c.u
vorige aflevering Bureaudienst
vorige aflevering Bureaudienst
Geen opmerkingen:
Een reactie posten