Het was laat in de middag toen Corrie de straat in fietste
waar zij en haar man woonden. Kees was
met het eten bezig. Hij hoorde de voordeur niet. De afzuigkap stond in de
hoogste versnelling. Het ding was kapot, maakte herrie, de keuken stond vol
damp.
In de woonkamer overzag Corrie de miniravage die een theevisite of een ander onverwacht bezoek
soms teweeg brengt.
Op tafel stonden kopjes, wijnglazen, een asbak met een
paar half opgerookte sigaretten en er
lagen wat foto’s. Ze gooide het Veluws dagblad dat ze uit de brievenbus plukte
op tafel en pakte een foto op. Kees in een overmaatse geel verschoten regenjas.
Hij droeg een bruine armband om de linker bovenarm en keek heel boos, naast hem
stond een bleke jongen met grote stuiterogen.
‘Ik ben thuis,’ riep ze naar de keuken. Kees dook op, hij
zag er verhit uit, gaf een zoen, vroeg wat ze drinken wou.
‘Doe maar fris, sinaasappelsap of cola, geen wijn’, ze wees
met een zwaai naar de tafel met stille getuigen. ‘Aafje de Ronde is er geweest,
je weet wel van de ulo, ze wordt receptioniste bij ons op school.’
‘ Leeft die dikkerd ook nog. Zo te zien was het gezellig. ’
‘Ja we hebben foto’s gekeken.’
‘Dat zie ik, samen op de bank, wijntje erbij. Heb jij soms
ook gerookt!’
‘Je denkt toch niet dat ik met Aaf…. Ze is trouwens niet zo
dik meer’ Kees verdween naar zijn dampend fornuis. Bracht de gevraagde
frisdrank.
‘Wat sta je toch bespottelijk op deze foto!’
‘Die jongen naast mij leeft al lang niet meer. Hij leed aan
epilepsie. We waren daar een soort ordedienst. Er was feest, markt en kermis.
Maar ik ga met m’n eten verder anders loopt het uit de
klauwen.’
Ze kende die foto. Het verhaal erbij had Kees haar en hun
vrienden in telkens ander toonzetting vaak
gedetailleerd uit de doeken gedaan.
Jongens droegen in die tijd kleurloze regenjassen waarin
later potloodventers afgebeeld werden.
Kees en Freek, de zoon van de slager
hadden een bruine band om de arm en keken streng. Mensen die geen kaartje
hadden mochten ze staande houden.
Freek leed aan epilepsie. Hij sloeg regelmatig zijn blonde,
witte kuif opzij en als de frequentie van die veegbeweging hoger werd, was dat
het sein dat er een aanval kwam. Hij hoorde dan niet wat je zei, viel, begon te
spartelen, met de ogen te draaien, kreeg schuim op z'n mond en raakte buiten
bewustzijn.
Hij kon zulke toevallen overal krijgen. Je kon dan niet helpen omdat Freek wild om
zich heensloeg. Freeks vader of diens oudere
broer moesten gewaarschuwd worden. Dat
was niet eenvoudig; je kon hem niet alleen laten. Na zo'n toeval kwam hij een
paar dagen niet op straat. Gelukkig kende Freek lange tijden waarin het goed
ging.
Het was nazomer 1949. Freek en Kees waren controleur. Ze kregen vaak assistentie van Karel Mosterd en
Gert Smolders. Die jongens kende Corrie goed. Ze zaten immers in dezelfde klas.
Met z'n vieren maakten jacht op
verstekelingen en dronken gratis limonade en appelsap met prik in de grote
café- tent.
Gert en Karel vonden dat hun medecontroleurs, Freek en Kees
dus, maar eens verkering moesten hebben. Ze deden geheimzinnig en zouden een
paar meisjes regelen. Kees protesteerde. Freek sloeg naar z’n haar en dat kon
van alles betekenen.
Gert schepte op over zijn succes op liefdesgebied en ook
Karel deed alsof ook hij een onweerstaanbare Don Juan was. Ze
hadden stevige contacten. Marjan van de banketbakker en Riekje van de
plaatselijk huisarts, die stomme trutten, zaten of lagen met hen op alle banken in het Van
Meurspark, soms gewoon ergens verstopt in het struikgewas, althans dat beweerde
Karel.
Dat Kees daar jaloers op was, kon
Corrie zich niet voorstellen. Hij schreef haar immers liefdesbriefjes.
Riekje en Marjan hadden bovendien geen oog voor hem. Aan een jongen van zo’n
dorpsveldwachter begonnen die middenstandsmeisjes niet.
Feest in ‘t dorp, het bracht volk op de been; er was een
soort Fancy Fair, waar je van alles kon kopen en winnen met rare spelletjes.
Uit de satellietdorpjes en -gehuchten kwamen onbekende jongens en meisjes. De
dorpsfanfare speelde hemel schreiende muziek.
Ergens kon je dansen of meedoen
aan stoelendans in de openlucht, zaklopen of rennen met een ei op een lepel. De
herfst begon al een beetje en in de warme avond kwam de schemering iedere dag
wat vroeger.
Kees vond het lullig dat ze Freek aan een vrouw wilden
helpen. Hijzelf was niet in de stemming
voor iets nieuws. Corrie snapte het wel. Meer dan een jaar had hij geduldig
achter haar aangelopen. Ze kreeg van hem wilde rozen of bloemen die hij
gestolen had uit de tuin van de notaris. Ze liet zich trakteren op ijs en
ranja.
Hij schreef dat hij
haar miste, haar donkere lach en de raadselachtige dingen die ze zei als hij
met haar mocht wandelen, ‘Ik leid u langs grazige weiden’, Ze spookte dag en
nacht in z’n dromen. Dat schreef hij
Op Corries gezicht speelde een binnenpret glimlachje. Ze
dronk wat cola, nam wat pinda’s uit een van de bakjes op tafel.
Aan het eind van de lange schoolvakantie bracht hij de zaak
in een stroomversnelling. Ze kreeg een
lijvige brief waarin hij een soort ultimatum stelde. Gert Smolders speelde voor
postbode. Dat was stom. Die las de brief
stiekem, maakte plagerige opmerkingen en probeerde haar te versieren toen ze
hem na een week in het plantsoentje naast de school een antwoordbrief voor Kees
meegaf. Ze schreef dat hij al wat ouder
was en een klas hoger zat, dat zij nog zo jong was, eerst de school moest
afmaken, nog van het leven wou genieten.
De foto waarom hij vroeg, kreeg hij
niet. Op de enige foto waar ze goed op
stond was ze gefotografeerd samen met de zus van Lisette Meester.En hij had toch nog de schoolfoto waar ze allemaal op stonden.
Wel wilde ze een laatste ontmoeting met hem. Ze had een plek afgesproken tussen E. en H. bij
een groot landhuis.
Op een stille zondagmorgen zagen ze elkaar op dat punt
halverwege hun dorpen.
Hij stond er al; wat ineengedoken bij het hek van een
weiland en zei: ‘zo was je daar’, of iets van die strekking. Hij begon nerveus te praten, probeerde haar
over te halen, was welbespraakter dan ooit.
Ze hield voet bij stuk. Het
voorstel om samen als afscheid een lange fietstocht in de omringende bossen te
maken, vond ze goed. Ze waren aardig
voor elkaar, fietsten kriskras door de Renderklippen. Nadat hij nog een poosje
onzeker verlegen verdrietig naar haar gezicht had gekeken, namen ze afscheid.
Ze reed de Dellenweg af naar huis en vroeg zich af waarom ze naar die afspraak
gekomen was, terwijl toch alles voorbij
was. Ze keek na een poosje om.
Hij stond
haar ginder in de verte van de weg nog
na te kijken. Was er misschien ruimte voor een sprankje hoop. Wanneer hij later dat jaar nog eens in de pen
klom. Dan moest hij Karel als tussenpersoon vragen en niet Gert. In gedachten en vol twijfel was ze de
spoorwegovergang vlak bij haar huis gepasseerd.
©c.u.
vervolg van Verhoor in de schemering