Dirk Panter had kantoordienst. Hij las het rapport Smolders- Bijster. De
verdwijning van de jongen en het meisje
van wie, naar men nu aannam, resten gelokaliseerd waren. Hij werd afgeleid.
Naast het politiebureau klonk marktlawaai: geroep van
kooplui, klagelijk gemekker van geiten, blatende schapen, geloei van koeien.
Een klompenmaker maakte klompen op bestelling en een matten- en rietvlechter
knapte stoelen op,
Er stonden kramen
voor groente, bloemen, planten, vis, kaas, garen, band en textiel. Natuurlijk
had je een poffertjeskraam en de
draaimolen voor kinderen. Muziek schetterde luid . Twee geluidsinstallaties
beconcurreerden elkaar om het hardst. Een mix van: ‘Huilen is voor jou te
laat’, ‘Als de dag van toen’, ‘De Wereld is leeg zonder jou’, Kom uit de
bedstee, mijn liefste’ en ‘Waarom fluister ik nog steeds jouw naam’.
Panter
werd er treurig van. Hij had nog geluk dat hij
niet tussen al die herrie en dat
gekrioel uit hoofde van zijn functie rond moest lopen.
Zijn collega Melitsie hield er toezicht op dat alles
ordentelijk verliep en bij overtredingen trad die vanzelfsprekend verbaliserend
op.
Panter liet zijn wijsvinger langs de regels van het verslag
gaan. Uit Groningen was weer telefoon geweest. Die lui daar meenden nu dat er
een verband kon zijn tussen de vondst
van die lichaamsresten bij de Koerberg en die zoon van boekhandel Mosterd. Die
Karel Mosterd had ansichtkaarten in zijn bagage met de tekst: ‘Ze zijn
gevonden.’ Panter schudde het hoofd. Wat haalden die mensen zich daar in het
Noorden in hun kop.
Van de botresten was nog niet eens met zekerheid de ouderdom
vastgesteld. Anders gezegd; misschien waren de beenderen honderd jaar oud. Wel
ging het om een man en een vrouw, maar de eerste kon gezien wat slijtage aan het heupgewricht hoger van
leeftijd zijn. De vondst van het medaillonnetje leek te bevestigen dat het om
Ciska Bijster uit E. ging.
Wat die slechte heup betrof; die kwam bij jonge
mensen ook voor. Van die jongens van
Kriele liep er eentje al met een prothese toen een jaar of veertien was.
De
mannenriem die aangetroffen was, kon niet zonder meer aan een identiteit
verbonden worden. Ook niet of die gordel of ceintuur gebruikt was om iemand te
wurgen. In een van de schedels zat een beschadiging.
Dirk Panter las alle
getuigenverklaringen nog eens aandachtig. Dat jonge fietsende stel richting slot Vosbergen was misschien in het bos gaan
wandelen. Je had daar een moeras. Per ongeluk was een van die twee in de
modderboel terecht gekomen, de ander had willen helpen en beiden waren naar
beneden gezogen. Wellicht hadden ze vergeefs om hulp geschreeuwd.
Het kasteel
was onbewoond. In de buurt woonde haast niemand. Wanneer dat moeras je
opslokte, was de kans nihil dat iemand je ooit terugvond.
En wanneer zijn fantasie klopte, dan waren er hier op de
Noordoost Veluwe in de loop der jaren meer mensen verdwenen. Dat was als je de
Tweede Oorlog meerekende niet
ondenkbaar.
Collega Melitsie had
in de zaak contact gehad met de politie in het nabijgelegen E. die in de oude
Marechausseekazerne aan de Heerderweg zetelde.
De dienders daar hadden een gesprek gehad met tuinman Bijster en Reinder de chauffeur, van
wijlen notaris Verhul. Ook hadden ze op verzoek van Bijster iemand van
fotohandel Ritsma verhoord.
De jonge fotograaf die er destijds werkte en de
dochter van Bijster lastig viel, was met de noorderzon vertrokken. Notaris
Verhul stierf naar men zei in Amerika waar hij bij een ver familielid op bezoek
was.
Reinder had zijn baas naar Rotterdam gereden. Verhul had zich er
ingescheept op de Statendam van de Holland- Amerikalijn. Hij kwam niet terug.
Na een jaar was er het bericht van overlijden. Na nog eens twee jaar had de
Amerikaanse familie de villa van Verhul verkocht en de overige zaken af
gehandeld.
Hij sloeg de map met onderzoeksresultaten en additioneel
ondersteunend bewijsmateriaal dicht. Het gebeurde allemaal zo’n twintig jaar geleden. Dit was een
afgeschreven zaak.
Buiten wedijverden de smartlappen met elkaar.
Het was stil
in het bureau. De telefoon ging niet. Niemand meldde zich aan het loket om
aangifte van diefstal, inbraak, geweldpleging of zedenmisdrijf te doen.
Panter
keek om zich heen. Alles stond waar het moest zijn. Hij staarde naar het raam
en het voormiddaglicht daarachter.
Zo kon hij uren kijken en niks doen,
mediteren noemden ze dat, dacht hij, maar dan moest je je hoofd leeg maken, je
bewustzijn uitschakelen en dat lukte hem allerminst. Hij was tijdens zulke lege
bureau-uren eerder een dagdromende
politieagent.
Ook nu kregen zijn gedachten vrij spel. De eerste tijd dat hij
in hier in dienstbetrekking kwam, had hij zich net min of meer verloofd met
Wieteke. Ze hadden elkaar nog geen ringen gegeven. Hij nam haar al wel mee naar
de kennismakingsvisites bij zijn nieuwe collega’s en hun vrouwen. Hij pronkte
graag met zijn toekomstige!
Ze was bruinogig, had een mooi gezicht en weelderig
donkerblond haar dat haar uitdagende lijfje ook op onverwachte plaatsen hier en
daar sierde of bedekte, maar dat wist alleen hij. Het ontging hem niet dat zijn
nieuwe collega’s steels naar haar keken.
Het bezoek aan de oudere collega Kriele was geanimeerd,
maar werd ontsierd door een
schaamtemoment.
De oudste Kriele-kinderen mochten bij de kennismaking zijn.
Jenny hielp haar moeder met de bediening en de oudste zoon vergaapte zich aan
Wieteke ’s borsten. Dat was niet zo verwonderlijk. Ook opperwachtmeester Kriele
’s blik verdwaalde.
Toen er een pijnlijke stilte viel en iedereen zag hoe zijn
oudste zoon onafgebroken naar die boezem staarde, stuurde hij de
jongen de kamer uit met de woorden: ‘Foei
jongen kijk toch voor je!’.
©c.u.
Vervolg van
Geen opmerkingen:
Een reactie posten