Het moet 1944 geweest zijn, in de voorzomer. Oorlog, de wereld was donker, letterlijk en figuurlijk. Nergens licht en ’s nachts mocht je niet buiten.
We woonden in ’t plaatsje D, een onschuldige kruimel op de Noord –Veluwe. In het begin van de nacht werd er met jachtgeweren en karabijnen op onze zijdeur gebonkt. Er klonken stemmen in steenkolenduits:’Machen Sie auf und sofort.’
Klaar wakker we allemaal, behalve ons babyzusje. Mijn zus en ik stonden bovenaan de steile trap die in een klein halletje bij de belegerde deur uitkwam. Mijn moeder die hoogzwanger was van mijn toekomstige broer stond halverwege en bibberde:’Mein Mann ist nicht zu Hause’. Dat was niet waar: vader liep door het huis.
Buiten werd nu in het Nederlands gevloekt vergezeld van een nieuwe roffel op de deur. Ze wilden naar binnen . Moeder deed niet open. Ze zei:’Ik weet niet waar mijn man is en jullie maken de kinderen wakker.’
‘Dat was gelogen,’schreeuwden ze.
Intussen wist mijn moeder heel goed dat haar man naar het achterhuis was om daar te ontsnappen. We woonden in een voormalige bouwvallige boerderij die omgetoverd was tot benzinestation annex chauffeurscafé . Links achterin waren twee slaapkamertjes voor overnachtende gestrande chauffeurs. Daar klom ons Pa via een raampje naar buiten en vluchtte langs sluipweggetjes achter de huizen van het dorp.
Wie waren die kerels! En wat moesten ze. Behoorden ze tot de Landwacht of waren ’t lui van de SD of de Sipo; de Sicherheits Polizei. Hoe dan ook; ze hadden boze plannen.
Weken geleden had mijn vader hen gedwarsboomd. Landwachters – een soort Duitsgezinde hulppolitie- hadden toen de motorfiets van onze roodharige buurjongen, Jo Sijnave, van de overkant gestolen. Gevorderd heet zoiets. Die mannen kwamen uit Elspeet of Hierden. Het waren gewoon landverraders uit de streek.
Jo was de zoon van een Belgische vluchteling uit de Eerste Wereldoorlog. Die had in D een boerin getrouwd en was een fietsenzaak begonnen. Zijn zoon kreeg voor z’n verjaardag een motor. Mijn vader vond dat sneu. Die motorfiets moest teruggehaald worden. Hij kwam achter de identiteit van de dieven en reed met zijn tot vrachtautootje omgebouwde A- Ford voorbij Nunspeet naar Hierden. Overblufte daar de motordieven met de mededeling dat hij het ding kwam terughalen en als ze niet wilden dan zou hij naar hun commandant of de politie gaan om eens een boekje over hen open te doen; dat ze hun uniform en jachtgeweer misbruikten voor eigen gewin. Hij kreeg de motor mee terug, maar ze waren beledigd en boos.
En nu stonden ze met een paar helpers voor onze deur om wraak te nemen. Op z’n minst wilden ze hem eens overtuigend in elkaar slaan en een worst case scenario kon zijn dat ze hem met een schot hagel naar de eeuwige jachtvelden zouden blazen.
Intussen sloop mijn vader achter de gereformeerde kerk en café Hoogordel langs naar het huis van veldwachter Rimmel. Die maakte hij wakker met de boodschap dat hij ongewenst bezoek had. Rimmel gaapte en zei:’Dan gaan we maar eens vragen wat die kerels willen. Hij trok z’n uniform over zijn nachtkleren aan en gaf mijn vader een politiepet en een lange uniformjas. Samen liepen ze over de hoofdweg, de Zuiderzeestraatweg naar het benzinestation. De bezoekers waren er nog. Ze liepen rond het huis.
Wat voor de donder hier wel aan de hand was, wilde Rimmel weten en of hij eventjes hun papieren, hun Ausweis mocht zien. Daar hadden ze geen zin in en hun verhaal was onduidelijk.
Rimmel zei dat ze zich schuldig maakten aan huisvredebreuk, dat hun commandant het daar vast niet mee eens was en dat ze beter op konden hoepelen.
Al die tijd stond die tweede gelegenheidspolitieman erbij, hield zich wat afzijdig en keek hoe de motordieven mopperend het veld ruimden.
Wij zaten op de overloop, keken naar de deur, hoorden de stemmen en moeder troostte ons jongste zusje dat van de herrie en weeromstuit was gaan blèren.
De details van de ongewone politiestunt hoorden we stukje bij beetje pas veel en veel later, want volwassen mensen waren vroeger niet bijzonder mededeelzaam tegen hun kinderen.