zondag 26 februari 2012

Winteravondkost



                                                                                                                                                                   

Zeg juffrouw mag ik met jou de hutspot dansen
dan word jij een  zomerui en ik een winterpeen
de beentjes van de vloer overal liggen nu kansen.
Och ja ik ben direct en draai er liever niet om heen.

Dat blonde haar en bruine oog zijn om te zoenen,
de euvele moed zakt mij niet gauw in de schoenen.
Uw kijkers schitteren lichtjes door die stroboscoop;
de slowfox met u schuifelen is waarop ik vurig hoop.

Als dank schrijf ik voor u een kook- en smulsonnet.
Het gaat er druk worden op ons gladde dansparket,
Daarbij kus ik u af en toe tussen neus en lippen door:

aardappelschijfjes, doorregen spek, en Unox- scharrelworst,
vluggort, ietsje zout, winterwortel, lente-ui: we gaan er voor.
En als er dan een tango komt, klem ik u stevig aan mijn borst.

©c.u.
.

zaterdag 25 februari 2012

Hete bliksem

een regennat gezicht



Nooit vergeet ik de dag dat ze vluchtig kuste
vroeg of ik stamppot met zoete appels lustte.
Liefde toch gaat bij voorkeur door de maag;
dus zei ik ja met gebakken  speklapjes  graag.

nee mijn herinneringen zeker ze zijn niet vaag
Ze stond in de kou  weggedoken in haar kraag
nat van de regen haar ogen waren hemelsblauw.
Ik zei: jongedame mag ik een frisse zoen van jou.

Ze pakte m’n arm, sleepte me kordaat mee naar huis
zette er een pan vol water op het elektrische fornuis
lachte maak het je makkelijk ga gerust even chillen
dan kan ik intussen  piepers en zoete appelen schillen.

Dat gebedel om een zoen: ik had direct me je te doen.
Jij hebt gewoon erge trek daar wringt bij jou de schoen.

©c.u.
illustratie: Hein Dijkman


woensdag 22 februari 2012

Zoenoffer

de dichter  peinst, krast,  krabbelt, puzzelt en piekert......


Ach juffrouw mag ik van u een zoen!
U ziet er zo verdomd aantrekkelijk uit
als ik in ruil ervoor dan een liedje fluit
van de zon en het gras is nog zo groen.

Toe juffrouw   wilt u mij eens kussen!
Zonder gein ik neem u er niet tussen,
verder hoeft u werkelijk niks te doen
op m’n erewoord ik houd het fatsoen.

Uw huid is zo fris uw lippen rood als wijn,
wanneer ik me niet vergis zal het zalig zijn.
Er valt niks te vrezen we gaan niet tongen.

Ik sloot een weddenschap met  mijn broer;
hij heet Kees staat ginder ergens op de loer.
Kom nu even er is een hoge prijs bedongen.

©c.u.

maandag 20 februari 2012

Andijviefeest

een twee hap!!!

Stimp stamp

Er waren van die hoogtijdagen
dat je maar niet te veel moest vragen
van ‘t  eten dat je op tafel vond
‘t water stond dan ook niet in je mond

Een sliert andijvie, aardappelpuree ,
mosterd en azijn, gebakken spek;
‘t  bakje vlaflip na dat viel nog mee
slikken of stikken eten zei de gek.

Ons Moeder had ‘t druk en schepte op
smeet een grote flats voor ieders neus
stimp stamp eet smakelijk en hou je kop.

Met lange tanden je had geen keus
van liever niet dat gestimp en stamp.
we vonden dat een regelrechte ramp



dinsdag 14 februari 2012

Les in een cirkel.

Bergbeek


Op 14 februari 1969 noteerde hij in zijn agenda: Bert Berghuis fietst op het schoolplein om vijf voor half twee! Waarom had hij dat neergeschreven, mocht die Bert er niet fiet­sen of was het zo vreemd dat die mallootjongen juist daar reed terwijl hij eigen­lijk  de les hoorde te volgen. 
Bert was een wat raar ventje; wie ging er nu uitda­gend rondjes op 't plein draaien als je wist dat je docent die absenten op­nam dat zag.
Een mens moest een beetje gek zijn; een beetje maar, niet te­veel. Je mocht zulk gedrag ook niet verwarren met fanta­sie; dat was wat anders.

In de eerste weken op z'n nieuwe school in Midden Nederland werd Mulder  flink gepest: de leerlingen gooiden en schoten met prop­jes; kleve­rige bal­letjes die overal bleven plakken, ie­dereen liep  uit de bank, een natte spons viel van de rand van het school­bord juist als hij zijn uitleg van de Engelse uitdrukking ‘a split­ting headache wilde ver­duide­lijken, of er lag een geëlektrificeerd spel kaarten met naakte wijven uitnodigend op een van de voorste banken.
Op het moment dat hij ze aan­raakte, ging er een onplezie­rige schok door z'n hand en arm. Maar hij gaf geen krimp, stopte het doosje in zijn bureaulade. Die blote dames werden geconfisqueerd, dat was nogal wiedes.    

Maar de leerlin­gen van  de Jacob van Campen ulo zagen al gauw dat er ook een soort steekje aan  hun nieuwe leraar los zat: hij had geen school­tas, alle do­centen droegen indruk­wekkende hutkoffers en valie­zen om hun boeken, repeti­ties en straf­werken te ver­voe­ren.
De leer­lin­gen waren dat van een do­cent gewend en dachten dat het' tasloos' rondlopen van die Meneer Mulder een welbe­wuste keus en een stil protest was tegen het kapi­ta­lisme of grootgrondbe­zit in het algemeen of tegen het leraar ­zijn in het bijzonder! Dat geld- en tijdgebrek een rol speelden kwam hele­maal niet bij hen op.
Dat hij met een stapeltje boek­jes onder z'n arm van lokaal naar lo­kaal wandelde, imponeerde hen in niet geringe mate, dat en het feit dat hij nooit zomaar een klas binnenliep en ging zitten.
Altijd bleef die man bij de deur­opening staan, liet zijn ogen door het lo­kaal dwalen en keek ieder kind scherp in de ogen. 
Pas na dit ritu­eel ging hij naar zijn hoge lessenaar en begon met wat een les moest worden! Zo'n inspectie van de troep ver­telde veel over wat er gaande was en gaf een aan­dui­ding  of er plannen tot ordever­storing en flauwe grappen met de leraar in de maak waren.     


Op een van de vele maan­dag­ochtenden die 't school­jaar rijk  was, werd hij door 3uw2 verrast met een ongewo­ne opstelling van het klasse meubilair; toen hij  de lokaaldeur open, zag hij dat de stoel­tjes in een grote cirkel stonden, de tafels waren in een hoek tegen het plafond opgestapeld en zijn lessenaar stond in het midden. 
Zestig kinderogen keken hem vol verwachting aan, wat zou die Nieuwe daarop te zeggen heb­ben!
‘ Leo Kool, ga jij eens op mijn plaats zitten!’ commandeerde hij.
Leo was een wat zielige jongen die rupsen en regen­wormen tegen betaling opat om zo wat aanzien te krijgen bij zijn klasgenoten! Erg pedagogisch was zijn keuze niet.
’ Waar me­neer, waar, daar dat meent u toch niet!’ ‘ Ja, dat meende hij wel!
‘ Ik zal er wel gaan zitten,’  schreeuwde Bert!
En de brave Kool bleef zo gespaard. Gekke Bert ging in het midden zit­ten en Meneer Mulder nestelde  zich op  de open gekomen plaats tussen Hetty en Hes­ter.
 ‘ Zo, we gaan vandaag de' Her­berg met het Hoefij­zer' be­spre­ken,’ zei hij.

En de hele les terwijl hij  over het verhaal van de jonge Malis­soor en diens ver­kapte crime-passionel ver­telde, zat de een­zame sch­ool­plein­fiet­ser zich daar onge­makke­lijk en te kijk ge­zet te voe­len, de les  ech­ter ver­liep uit­stekend en de klas zuchtte te­vreden toen de bel gaat.
Maar Bert zou Berghuis niet geweest zijn als hij geen wraak had genomen.      Die kwam enkele weken later toen hij z'n werkstuk over de ber­gsport be­sprak!
Met een complete alpine uit­rusting ver­scheen B. op  sch­ool; ha­ken , touwen, hou­weel, pennen hamer en ka­trol­len. En een kruikje, het vaat­je­ van de St. Bernardshond, waarin naar later hel­der werd, een sterk stimulerend vocht zat.
Haken en touwen werden aan het pla­fond, de landkaarten haak, en aan het bord be­ves­tigd en Bert begon z'n ver­haal, ver­telde chao­tisch over ravijnen, lawines en ingevro­ren bergbe­klimmers en nam af en toe een slok uit de fles en om zijn toe­spraak te illus­treren pro­beerde hij de wand van het lo­kaal te be­stij­gen, iets wat niet lukte en ook niet tot cala­miteiten leidde.  

Er was grote aandacht en veel gelach. Bert  deelde ansichtkaarten met bergen, dalen en ravijnen rond en werd steeds vrolij­ker, aan zijn verhaal kwam maar geen eind; de bel deed dat!
Hester en Hetty vroegen of we  vaker eens in een cirkel les konden krijgen! Dat wei­gerde Mulder: les­geven vanuit een ander per­spectief had de cha­rme van 't eenmalige en het oge­n­blik.  
Een klas toe­spreken vanuit de venster­bank bij­voorbeeld was leuk en gek, maar je moest daar geen ge­woonte van maken! Voor die aparte en hilarische spreekbeurt gaf hij Bert de bergbeklimmer een zeven plus.
©c.u.                                                

zaterdag 11 februari 2012

Pech!



Van kinderen kon je toch de meest gekke dingen verwachten.  En je moest je daardoor vooral niet van je stuk laten brengen. In Heemskerk waar hij  aan de Willem Barentsz na zijn mislukte  Van Putten- jaar zijn uiterste best deed om bij  Meneer Snauw, het nieuwe schoolhoofd in de smaak te vallen , kreeg Chris Mulder nog al wat stuurloze en roekeloze kinderen in zijn klas. Ze vochten als leeuwen, gilden als apen, trapten op weg naar de gymles  vuilnisemmers om, haakten pootje en sprongen in grote regenplassen. Maar hij gaf geen krimp. Snauw had hem aangenomen om de kalme rustige indruk die hij uitstraalde en dat imago moest zeker niet verstoord worden door  het onbeheerst en driftig de jeugd tot de orde roepen
Op een morgen, het eerste lesuur was al tien minuten oud, werd de deur van de klas geo­pend door Frans Emmer. De jongen deed een stap op zij en daar kwam Roelof kruipend binnen, een beschadigd autootje voor zich uit schuivend, terwijl hij een dof gebrom en een hoog gepruttel voortbracht. In de buurt van zijn tafel kwam hij tot stilstand, liet een denk­beeldige passagier uit­stappen en keek vragend om­hoog!
Mulder was met de andere leerlingen midden in de be­spreking van een moeilijke som over een reis van A. naar B., gestoord en hij wist met z’n houding even  geen raad. In het lokaal werd voorzich­tig gelachen.
Hij vroeg waarom ze zo te laat waren. Frans nam het woord. Je zou wellicht een smoesje over autopech verwachten, maar het pak­te anders uit: er kwam een verhaal, over verschillende ruiten die in  op de Hendrik Wandelweg waren gediggeld en waar ze niets van begrepen hadden, zeiden ze!
Roelof stond op zette uiteen hoe de vork in de steel gezeten had.
 ‘  Wij gooiden allebei een steen in de lucht, -‘ recht omhoog’, aldus Frans, en dan zouden we elkaars stenen gaan vangen, nou en dat was een leuk spelletje, mees­ter, en toen plotseling was er gerinkel en toen waren er een paar ramen kapot en daar konden wij heus niks aan doen, want wij gooien niet op ramen! Maar, meester, toen schrokken we ons na­tuurlijk rot en toen zijn we keihard gaan lopen en toen we tenslotte stil stonden, waren we een heel stuk uit de buurt, nou we wisten ei­genlijk niet waar we zaten; het was een andere buurt. Nou, en daarom zijn we dus te laat, meester!’
 Ze keken allebei zeer onschuldig.
Het had geen zin om met een kruisverhoor hun dwaze alibi te toetsen. Bij hevige   vech­tpartijen op de speel­plaats had Mulder wel geprobeerd uit te zoeken, wie er begon­nen waren! Vooral als er zo'n tiental knaapjes bij betrok­ken was, werd je snel wanho­pig. Op de vraag; waarom deed je mee, kreeg je dan antwoorden als:’  M'n vri­end­je was erbij’ , of ’ Ik zag dat er geknokt werd en ben er maar tussen gesprongen.’  
Roelof Spat en Frans Emmer deden altijd met zulke   plein- rellen mee; waar het om ging, kon hun niets schelen: ze stapten gewoon de strijd binnen.

’ Gaan jullie maar zitten en om twaalf uur moet je even na­blijven,’  zei hij, maar op het moment dat de jongens hun plaats zochten, versche­en er voor 't gang raam een agent die na een beleefd klopje binnenkwam. De man zocht jongens die ruiten vernield hadden. Mulder wees hem op z'n beide telaatkomers. Die gin­gen met de man mee naar het Hoofdenkamertje. Ze zou­den zonder twijfel verwarde verhalen ver­tellen want daar  waren ze goed in.
Bij het tafeltje stond nog de kleine Citroen, hij zette het blauwe wagentje waarmee Roelof was gekomen op z’ n schrijfblad en ging verder met de uitleg van de som over de fietser die uit A. was vertrokken en een wande­laar die hem vanuit B. tege­moet zou lopen.

C.U.   

donderdag 9 februari 2012

De hunebedbouwers





Na een jaar vol frustratie vertelde  Van Putten mij dat  er aan onze samenwerking met ingang van het nieuwe schooljaar een eind kwam.
Ik moest maar ergens anders solliciteren en ik hoefde niet op zijn steun te rekenen. Hij zou slechte inlichtingen aan  andere Hoofden van scholen geven. 
Het tekort aan onderwijzers was echter zo groot dat ik ondanks die Van Putten pesterijen, toch een baan vond In Kennemerland   
Na 3 jaar kon ik Hoofdmeester worden op een piepklein schooltje ergens in de gemeente Eemsmond. Een kans die ik met beide handen aangreep

Als je ’t leven aan papier toevertrouwt, wordt het fictie, Min of meer, want de herinnering en het geheugen zijn gebrekkig. 
Klaas Bult en Harm Kladder zie ik overigens nog goed voor me. Ze zijn er niet meer. Dat is zeker. Eens zaten ze in mijn les en voerden gewillig alle idiote opdrachten uit die ik gaf wanneer we het met rekenen, taal en wereldkunde even hadden gehad.

Ik was dus hoofd van een schooltje met 23 kinderen, eigenlijk meer een gezin en afgezien van de handwerkjuf en de dominee die af en toe langskwamen, was ik ook het enige personeelslid. Maar ik was baas in eigen school en dat is ook wat waard.
Met vallen en opstaan had ik de nodige ervaring opgedaan in de buurt Ten Boer met  die vermaledijde Meester van Putten en later in Beverwijk onder leiding van een rustige  meneer Snauw die stoïcijns toekeek bij mijn pedagogisch en didactisch gestuntel.
Nu werkte ik dus voor het eerst als bovenbaas in mijn eigen schooltje dat niet groter was dan een woonhuis.

Klaas Bult was een jongen  met donker sluik haar en bruine ogen waarmee hij vragend de wereld inkeek. Hij lachte daarbij soms wat dom en naïef .
Zijn vader stotterde op een aparte manier. Kwam  vader Bult op school voor overleg dan leek ’t of hij jacht maakte op de woorden en begon hij steeds luider te praten.   
Klaas had dat specifieke gestotter in een milde vorm overgenomen. Als hij een nieuwe taak kreeg gehoorzaamde hij onvoorwaardelijk, zei soms wel:’Me…Meester  Mu Mu Mulder zal wel weten, wat Mee….Meester Mmmmmmulderr doet!’

Harm C.  had blond haar; zijn ogen waren watergrijs. Hij hield zich vaak afzijdig van de rest van de schoolfamilie, praatte zacht en voorzichtig. Hij wilde wel details weten van de werkopdracht, stelde vragen. Hij knikte veel en op zijn gezicht kon je niet traceren wat hij van Meesters plan dacht. 
Zijn vader was timmerman. Kladder  was een aparte. Hij had voor het dorp een unieke hobby:zeilen, en hij deed mee aan wedstrijden. 
Bij de tekenles produceerde hij dan ook  aan de lopende band boten.
In mijn lokaal stond een groot  voormalig zee – aquarium; een erfenis van mijn voorganger. Hij liet de mensen uit het dorp met een tankwagen zout water uit de Waddenzee halen.
Bij mij werd het zoetwater. Het was een immense bak,De twee kinderen uit de vierde klas konden er met gemak  samen in baden. Er bivakkeerden echter stekelbaarsjes, salamanders, rietvoorns, modderkruipers en twee palingen in.
 
Harm en Klaas zorgden voor dit aquarium. Als ze met opgestoken vinger aankondigden dat de staartdelingen, de spelling en het dictee af waren, stuurde ik ze de klas uit, het dorp in, met de opdracht, regenwormen, rupsjes, vliegen, kortom alle soorten kriebelbeesten als visvoer te verschalken. 
Eenmaal kwam Klaas terug met een pijnlijk, bezorgd gezicht. Hij was door spinnen gebeten en wou weten of dat giftig, dus dodelijk kon zijn.
‘Zo bedwelmen ze vliegen Klaas, wees maar gerust. Je bent immers geen vlieg!’ Door de jacht van Bult en Kladder kwam de aquariumbevolking niks tekort.

In mijn 1- mansschool werkten de kinderen van de 1e t/m de 6e klas individueel of in kleine groepjes. Ze waren vlijtig en begonnen ’s morgens zonder veel te vragen met hun schoolwerk. Kwam ik een enkele keer te laat, dan waren zij al aan ’t werk. Door dit alles bleef er in de tussentijd ruimte voor kleine geschiedenis- of aardrijkskunde – projektjes. 
Zo bouwden we een hunebed en een Germaanse boerderij. Onder  aanvoering van Harm en Klaas verzamelden anderen de bouwmaterialen. 
Op de landweg naar het naburige dorp lag geschikt steenslag. Bij een boerderij werd hooi en stro aangeschaft. De meisjes gingen takken halen voor miniatuurbomen. Zo was  bij tussenpozen iedereen betrokken bij een soort idyllische en vreedzame geschiedenisles.

Na drie jaar verliet ik mijn lilliputterschooltje uit verlangen naar een grotere onderwijscarrière.  Het wel en wee van dorp, school, ouders en kinderen bereikte mij maar spaarzaam en onvolledig. 
Een jaar of acht geleden  vertelde iemand me dat Klaas verongelukt was. 
Ergens in het Noorden in  het besneeuwde vlakke land, reed hij met zijn vader. De auto slipte.  
Klaas werd uit de wagen geslingerd en kwam in een bevroren sloot terecht.   
En via  een mailtje moest ik laatst van een van de meisjes, uit dat   knusse schoolgezinnetje van toen, vernemen dat  Harm al jaren eerder bij een spoorwegovergang uit het leven was gestapt.
©.c.u.

dinsdag 7 februari 2012

De brommer vlekt!


Uiteindelijk slaagde Chris Mulder met een jaar vertraging  voor het  begeerde diploma dat hem de bevoegdheid gaf als onderwijzer carrière te maken. Het was, terwijl hij er in de docentenkamer van de Scholengemeenschap, waar hij nu  in zijn laatste jaar werkte,  aan terug dacht,  een verhaal van liefde, dood en verdriet geweest.   
Hij, Mulder had zo het een en ander mee­gemaakt, want zijn leven als  piepjonge onderwijzer begon al bijna veertig jaar geleden op een openbare lagere school in de streek rond Ten Boer. Het  gebouw was een fantasieloze blokkendoos en het hoofd van die school was  ene meester Van Putten; een ver­schrikkelijker man en een ellendiger naam had hij later niet vaak meer ontmoet. 
Van de ge­beurtenis­sen die zijn afkeer van deze burgerlijke en keu­rige man zó onmetelijk diep hadden gemaakt, waren een paar hem  altijd bijgebleven.

In 1957 reed  Mulder, haast nog adolescent, op een oud brommertje  dus dagelijks vanuit Haren bij Groningen naar die eerste school, stalde het gammele toestel in de kleine stal­ling op de verste hoek van 't schoolplein en onderwees ver­volgens de hele dag de 38 mini-mensen tellende vierde klas; een klas met overwegend dom­me en gelukki­ge kinderen. 
Na twee weken stond Van Putten  hem  's mor­gens bij de fietsen bergplaats op te wachten. De man wees zwij­gend op een paar grote olie­vlekken op de te­gels en zei daarna:" Je mag je bromfiets daar niet meer neerzetten, laat hem maar ergens op str­aat of leg er wat oud papier onder!"

 En zo kwam het dat vanaf die dag de antie­ke Solex bromfiets op oude kranten  gestald werd. Een enkele keer ver­gat hij 't en dan wierp Van Putten tijdens 't eerste uur de deur van de klas open en riep ver­beten: "De brommer vlekt!"   
Harm Cladder of de kleine Wilfried de Boer kregen dan van hun verbouwereerde meester opdracht met wat dagbladen de fout te herstellen  en  de klas had leedver­maak.

De rozen rond het plein wa­ren een bron van andere ver­drietig­heden. De zorg om het wel en wee van deze bloemen hield Van Putten voortdurend bezig. 
Spelende kinderen mochten niet in de rozenper­ken komen en als je plein wacht had, moest je erop toe­zien dat zulks ook niet gebeurde. 
Om het  zijn personeel  makke­lijker te maken had  de  Hoofdmeester een brede str­ook niemandsland bedacht tussen de stoeiende jeugd en de rozen: in een gebied van vijf tegels van de rand mocht geen kip komen. 
Chris kuierde tijdens het speel­kwartier ijverig   en plichtsgetrouw in dit lege grensgebied en stuurde ie­dereen die de 'rozenwet' van Van Putten overtrad naar binnen. Voor straf mochten die leerlingen voor de zesde klas op de grond zitten en dat was een grote schande, want de zesde genoot van zulke straffen!


Jan van Putten hield van orde en netheid. De school en de omgeving van de school moesten zijn visitekaartje zijn.

Terwijl hij een slok van zijn pauze-koffie nam bedacht Mulder ergens gelezen te hebben dat sommige comman­danten van Duitse concentra­tiekampen dezelfde haast ziekelijke belangstelling voor groenvoorziening en frisse kleuren hadden.

Maar er waren meer verrassende orderegels geweest. Tijdens een van de spaarzame perso­neelsvergaderingen besloot 't Hoofd dat het maar eens uit moest zijn met dat slordige geplas in en over de toilet­ten en hij schotelde  zijn  meesters  een verbijsterend systeem voor waarbij ordeloos gepiemel  voortaan onbestaanbaar zou zijn.
In 't kort kwam het hierop neer: de jongens  ste­lden zich in een rij op voor de wc, de onderwijzer controleerde de bril en ver­volgens mocht de eerste  lee­rling naar binnen; als die klaar was, moest ie naast de leerkracht gaan staan en even wachten tot de volgende gegadigde na een vluchtige controle met luide stem kwam melden:" Bril droog, me­neer!"
Met deze omslachtige procedure werden alle toilet kinderen afgewerkt. Het duurde meestal de hele pauze en van kof­fie drin­ken kwam niks. 
Door­gaans kon je groen licht geven voor het wach­tende kind, maar een enkele keer klonk de kreet:" Meester hij heb er naast gezeikt!" 
Dan  moest de boel schoon en volgde de een of andere vre­selijke straf. Het spreekt vanzelf dat Van Puttens schooljuffen van dit soort corvee verschoond bleven

"Gelukkig," kon je zeg­gen," was dit vroeger, allemaal lang geleden en leefden we  nu in bete­re tijden."
Maar Van Putten leefde nog; de Van Puttens gingen niet dood en zij hadden hun eigen ordelijke en nette leven, eeuwig en altijd.   
Strikt genomen was rector Helman zijn huidige en laatste onderwijsbaas  uit hetzelfde hout gesneden. Die had hem als bijna 65-jarige nog maar weer  fijn ingeroosterd bij de surveillance in de grote pauze, met de gedachte misschien dat wat beweging en een frisse neus voor die Mulder geen kwaad konden
c.u.

( in een ander setting en stijl was deze episode ook al eerder te lezen. Hier maakt het verhaal deel uit van de slotafleveringen in de serie: Vanuit de Verste Verte ofwel de zgn.Ibbeltjereeks )
zie voor overeenkomsten verschillen bij de volgende link   http://binnenpark.blogspot.com/2011/03/van-olievlekken-rozen-en-droge-wc.html

vrijdag 3 februari 2012

Als je maar hard genoeg rent, kun je over water lopen



Mijn vader had een melkrijder bekeerd uit Roodehaan of Briltil. Dat stond tussen de slordige aantekeningen in het schoolschriftje waarin hij alle processen-verbaal  bijhield in de tijd dat hij een eenmanspolitiepost bemande. 
Dat bekeerd moest vanzelfsprekend bekeurd wezen want mijn vader kende  allerminst zendingsdrang.

Mijn ouders woonden toen in Tynaarlo. Het politiebureau was ingericht in een reserveslaapkamer van hun huis. Welk strafbaar feit die melkrijder pleegde werd niet vermeld. Misschien deugde de verlichting van z’n melkwagen niet of vergat hij richting aan te geven met zijn slaperige hoofd, want melkrijders werken als het nog donker is en mijn politie- vader was onverbiddelijk. 

Melkrijders kende ik. Ze vervoerden melkbussen die langs de weg stonden met paard en wagen, tractor of vrachtauto.
Mijn oom Jan uit Adorp had een melkrit en Pieter Hommes uit Oldenzijl bijvoorbeeld; vriendelijke mannen die geen vlieg  een poot of vleugel uittrokken. Zulke lui gaf je geen bekeuring! Maar vader was streng, niet rechtsom, of linksom maar rechtdoor zee.

Door die notities in ‘t verbaalschriftje, kwamen andere melk gerelateerde herinneringen boven drijven. Lang geleden moest ik rond melktijd in de vooravond verse melk halen. Op de fiets met een blauw akertje, een soort mini- melkbus, ging ik de boer op; tijdens de oorlogsjaren in Doornspijk en later in Heerde. Die missies waren niet zonder kleine irritaties. In die eerste woonplaats vlogen Hurricanes, Spitfires en Mosquito’s  laag boven de weg met bomen en schoten op Duitse transportcolonnes.
  
In Heerde fietste ik op winteravonden de Broekpolder in naar boer Wiggert, een grote dierlijke man die mij hinderlijke vragen stelde over avonturen met meisjes. Die had ik niet.
Als ik de warme halfverlichte stal binnen liep, bulderde hij steevast in het dialect van de streek; ‘ie lus strakkies vas wel  roggebrood met spek.’
Dan kwam hij onder een koe vandaan, gooide zijn emmer leeg in een melkbus, wees naar Gretha,  z’n veel jongere vrouw die een paar koeien verder aan de spenen trok, en lachte: ‘kiek mar es goed, das  ’n lekker wief of dachie van niet.’
Hij ging dan naar haar toe, kneedde in een forse dij die half onder de opgeschorte rok in zicht kwam.
’ Noen wa zeggie  d’r van das toch bes vleis !’

Ik wist niet hoe ik kijken moest ; de ellendeling genoot . Ik dacht; schiet op met die melk, want ik wou weg.  Maar Wiggert  nam de tijd, informeerde terloops of mijn vader de politieman het nog wel met mijn moeder deed. 
En altijd draaide het er op uit dat ik even later in de kleine keukenwoonkamer  brood met spek moest eten. Rinus Wiggert zei dat spek  goed voor een jongkerel was, want dan kon  je goed fieken of nijen.
Dan kwamen de sterke verhalen over de smerige dingen die hij met de dorpsmeiden deed. 

En die blonde blozende mollige Gretha van hem lachte, vond alles mooi  als haar Wiggert zo opschepte.   

Soms sneed hij een ander onderwerp aan.
Eens had het de nacht ervoor gevroren en  Wiggert wilde weten of ik al geschaatst had.
Ik zei dat je over een nacht ijs niet rijden kon .
 Natuurlijk kon niemand in het dorp zoiets, maar hij Rinus had  vorig jaar toen er een  vel ijs van een halve centimeter lag, Lammert Groothuis en Willem Pannekoek uitgedaagd  voor een wedstrijd over het kanaal  van de sluis naar de melkfabriek. Hij had ze de kop gek gemaakt. Dus staken ze van wal. 

Het eerste stuk ging , maar  richting melkfabriek had je warmer water; daar werd geloosd . Lammert en Willem zakten door het ijs.
Hij, Wiggert niet, want zei hij,’as ‘t ies under mien ene poot  kapot gunk, zetten  ik rap m ’n andere schoatse weer veuruut. ‘
‘Dat kanniet’, zei ik.
 Nou besloot hij, het stond  toch ook in de Bijbel; wanneer je maar hard genoeg rende kon je over water lopen.
Hij knipoogde naar zijn vrouw. 

Roggebrood en spek waren op en ik mocht met de melk weg.
Of ik in die tijd gedroomd heb van een Wiggert die als een groteske vogel over het ijs fladderde weet ik niet. Het moet haast wel want meestal ging ik niet graag naar die boerderij.  
En vader vond  ‘t  om de een of andere reden niet goed dat mijn zuster de melk bij boer Wiggert ging halen.

©c.u.