Vroeger hielp ik mijn ooms in 't hooiland. We namen brood mee voor de hele dag. Op een keer legde mijn oom Jan z'n boterhammen en kouwe sterke koffie bij de slootkant. Met zijn paard en een rare machine ging hij het hooi schudden en ik mocht het bij elkaar harken.
Toen we een tijdje bezig waren, gaf hij een schreeuw; riep: ' ho' tegen het paard, schopte z'n klompen uit en begon richting sloot te rennen.
Verbaasd keek ik op: bij de slootkant zat een grote zwarte kraai, die Jan 's jasje opzij sleepte; het pakje brood in zijn snavel nam en zich daarna met ferme wiekslagen uit de voeten maakte. Wij hadden het nakijken.
De kraai had op een hek ons die morgen zien komen; hij kende het gedrag van mensen op ’t land, wist dat ze brood bij zich hadden en had gezien hoe oom Jan z'n middageten onder de jas verstopte.
Ik vond 't wel geinig, maar Oom zag dat anders en het was maar goed dat hij z'n geweer niet bij zich had.
Een aantal jaren geleden liet ik mijn duiven vaak los tussen Wijk bij Duurstede en Amerongen.
Het was bij een parkeerplaats waar meer melkers met duiven kwamen. Je staat er hoog op de dijk, hebt ruim zicht en kunt je duiven lang volgen. Achter je ligt de rivier en voor je zijn de weilanden met in de verte de bosrand van de Veluwe.
Meestal loste ik de duiven in één groep en voor ik dat deed, keek ik naar de hemel of er roofvogels stonden te bidden. Was de lucht schoon dan trok ik de mand open.
Jagende valken en sperwers en meer van dat gespuis zie je niet altijd. Ik zou haast zeggen:’ Als je ze ziet is er geen vuiltje aan de lucht!’
Op een keer liet ik mijn duiven één voor één vrij. Ze doken van de dijk af en trokken laag over het grasland naar huis, allemaal op dezelfde koers. Ik had na aankomst de duiven in de mand eerst een minuut of tien laten bijkomen van de autotocht.
De laatste vogel die vertrok, was de 917; een donkere doffer. Toen hij de bosrand bereikte, stortte zich van links in een flits een roofvogel op hem.
M'n duif zwenkte met een scherpe hoek in tegenovergestelde richting, maar de havik of valk draaide mee. In een wilde achtervolging gebeurde dit nog een paar maal. Telkens als de rover mijn 917 te grazen wilde nemen, ontsnapte hij.
De derde of vierde keer was 't zover, maar toen wierp zich met veel lawaai een groep kieviten in de strijd; ze doken schreeuwend op de roofvogel neer. Die werd gestoord in zijn jacht; mijn duif vloog naar de grond en kwam het gras achter een boerderij terecht. Bij thuiskomst, zag ik de 917 op het hok zitten. Vanaf die tijd heette hij de valk.
Naar de plek bij de parkeerplaats ging ik niet meer; het was er onveilig. Ik herinnerde mij die boze Oom Jan die op kousenvoeten vloekend en tierend achter een kraai aanzat.
Ik was er van overtuigd dat de roofvogel ergens in een hoge boom of op een schuur had gezeten en dat hij mij met mijn mandje had zien komen en toen de laatste duif extra laag over de grond vertrok, had hij gedacht: kip ik heb je!
In maart of april van dit jaar ging ik op een stille zondagmorgen wat duiven africhten. Van mijn buurman kreeg ik drie late jonge doffers mee die op de natour in september al wat training hadden gehad.
Ik reed naar de plek waar het Amsterdam -Rijn kanaal met sluizen in de Rijn komt. Daar kwam ik vaker; ook dat is een plek waar melkers graag hun duiven lossen. Toch staan daar wat hoge populieren en ook op de hoge sluistorens kan best iemand zitten met boze plannen.
Ik gaf eerst Buurman’s dieren de vrijheid; toen ik me oprichtte van de mand waren de vogels gevlogen; letterlijk en figuurlijk. Ze waren van de aardbodem verdwenen. Nergens tot ver in de wijde omtrek was een duif te zien; het was ongewoon stil in de lucht.
Daarna liet ik een geroutineerde oude overnachtduivin los en vervolgens ging de grote mand open en vertrok de rest. Die zag ik nog wat rondtrekken voor ze in noordelijke richting verdwenen.
Toen ik thuis kwam, waren die duiven thuis. De duivin en jonge doffers van de buurman ontbraken. We hebben ze nooit terug gezien.
Mijn buurman vond 't gek dat z'n duiven weg waren. Drie of vier duiven op één morgen gepakt door roofvogels , was een beetje te veel van het slechte, maar volgens mij was het niet onmogelijk dat een paar van die zware gevederde criminelen mij geduldig hadden zitten opwachten.
Ze zullen tegen elkaar gezegd hebben:’ Moet je opletten, jongens, daar heb je weer zo'n suffe duivenmelker!’
De moraal van het verhaal: ga niet steeds naar dezelfde plek, geef je ogen goed de kost en wantrouw de stilte.
O ja, de 917, mijn valk, raakte ik kwijt op Bergerac of Montlucon.
tekst en foto© c.u.
tekst en foto© c.u.