dinsdag 22 november 2011

Mist

in het waterwingebied (foto r.u)


mist

Sinds vanmorgen is mijn wereld minder
groot het achterland vertelt er nu de tijd
meer geheimen en  schapen grazen bij
de sloot bomen van blad hun ontdaan

langzaam ik weet nog J. hoe jij van mij
vertrok in een floers van vallend licht
niets van weemoed zo vervuld die dag
waarin ik later mistig je contouren zag

een kudde schapen zacht vervagend
in die wolkenvelden langs de grond
Ach J.jij liet tuinfakkels en lampions

toverde confetti uit het niets leerde
witte duiven vliegen langs de wangen
van een hemel maar had al een ander.

c.u. 







dinsdag 6 september 2011

Voet aan vaste wal



Ooit heb ook ik wad gelopen;
dwz. gestruikeld en gekropen
onder een wijde zilte lucht
vervuld van water wind en wolken
met vogels zwevend bij de zon.

We waren met een club van tien
en een van hen was Ibbeltje.
In haar natte truitje prikte
zo heel pikant dat tepeltje

Terwijl ik steeds met mijn enkels 
zwikte, heb ik al die moeizame uren
alleen haar donkere ogen gezien

daar ergens voor mij op het wad
met vogels in de zon en zoveel
dat ik toen graag zeggen wilde.

Liefde verklaren tussen Pieterburen
en een eiland op de verre horizon
hoe toch in godsnaam deed je dat

misschien namen we daar
de boot en kregen tot slot
op Vlieland voet aan wal 
waar ik 't haar zeggen kon.

donderdag 1 september 2011

Gedichten poepen



poëzie heb ik niet uit gegeven
mijn gedichten  hangen in de wc.
Daar valt vaak toch zo weinig te beleven
en je neemt er noodgedwongen wat van mee.


Naast de kalender die over de geboorten gaat,
lees je hoe het met mijn heimwee naar de liefde staat.
Vergankelijkheid en eeuwigheid
ze blijven maar een paar tellen zweven..

Mijn verzen zie je ingelijst op het toilet
boven spoelbak en wc-rol passen ze nog net
mijn schrijfsels wachten nog op publicatie
hopelijk tot intens verdriet van heel de natie.

©c.u.

dinsdag 12 juli 2011

Zwitserse Strooikaas

lees eventueel eerst voorgaande aflevering


De volgende morgen was ik vroeg uit de veren Na een onrustige nacht liep ik rond half negen naar m ’n  school in de Pelsterstraat.
Ibbeltje en Annie hadden nog door m ’n kop gespookt en benedendeks had ik wat gesleuteld zullen we maar zeggen.
Het was een prachtige dag. Buiten rook het naar koffie en limonadesiroop. Met mijn tas met boeken en tussen – de – middag – brood liep ik daar nu ergens tussen de Petrus Camperssingel en de Oosterstraat. Brood met een haast onzichtbaar laagje jam en Zwitserse strooikaas van het merk Geska. Dat was een soort poeder van scherpe geitenkaas.

Mijn moeder was extreem zuinig, een tik die ze tijdens de oorlog opgelopen had. Er ging maar heel weinig op een boterham en met zo’n Geska busje had de hele familie een maand lang broodbeleg. De jam krabde ze met het tafelmes weer van het brood zo terug de pot in.
Ik had altijd van die stuifkaas op m’n brood. Als ik gulzig een hap nam, kwamen die fijne korreltjes achter  in  keel en neus, en verslikte ik me of moest ik niezen.
Vanuit de Oosterstraat draaide een vrachtauto met biervaten het Damsterdiep op. Die was aan weerskanten hoog geladen met opgestapelde  houten biertonnetjes met ijzeren banden. In het midden was achteraan een gangpad vrijgelaten. Daar zat of stond bij de laadklep een jongen van een jaar of tien.
Op het moment dat de auto de bocht nam en daarna over de kinderkopjes of kasseien van het Damsterdiep langs de Bushaltewachtkamer van de Damster Autobus Maatschappij denderde, vielen de bovenste vaten tegen en op het hoofd van de jongen die het uitschreeuwde; zijn gezicht verwrongen van  onbegrip schrik en pijn. Daarna werd hij bedolven onder de tonnen. De wagen reed verder. De chauffeur had niks in de gaten.

Later op school kon ik dat gezicht maar niet uit m’n hoofd zetten. Bij de les was ik niet, maar dat was ik gewoonlijk niet.
Meneer Zwart, de docent Nederlands, dribbelde nerveus voor de klas heen en weer en wilde ons stijlfiguren en vergelijkingen bijbrengen. Hij gebruikte voorbeelden als:’Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten’, van  Willem Kloos, en ‘Een zee van Liefde in droppen uit te gieten, zacht, Eén voor één – zie daar mijn heerlijk pogen….’uit het eerste  Mathilde -  sonnet van de jong gestorven dichter  Jacques Perk.
Ik vond het maar stom van Zwart. Hij had beter gemakkelijker voorbeeldmateriaal kunnen nemen. En die Mathilde! Het mocht wat. Ze kon de boom in; een hoge populier misschien.
Mijn ogen dwaalden naar Ibbeltje die in de voorste rij zat te smoezen met haar kleefvriendin Elsje.  Ze had me geen ogenblik een blik van haar bruine ogen gegund, Ibbel. Aan niets was te merken geweest dat ze gisteren met mij zo intiem koffie had gedronken. Ze had toch minsten even naar me kunnen lachen.

Meneer Zwart zwalkte als een stuurloos schip  voor de klas heen en weer, kalkte wat op het bord en zei of vroeg dan met  trillende stem; ‘ De liefde wordt vergeleken met de zee…..,begrijpen jullie wel, kijk dat bedoel ik nou! En hij hakkelde nog iets van dat die Kloos een God was en daarna werd ie boos, die sukkel van een Zwart omdat Joop achterin de klas luidruchtig begon te hoesten.
Hij moest de klas uit van Zwart en ondertussen zat ik me af te vragen hoe  het effect  was van een houten biervat met ijzeren stroken op het hoofd van een kleine kwetsbare jongen.
© c.u
 vervolg van: Eerst Tiktakthee drinken even terug scrollen dus



vrijdag 1 juli 2011

EerstTiktak koffie drinken

Groninger kustvaarder

lees eventueel eerst voorgaande aflevering

Ze stond  met een ruk op. Keek naar haar schoenen, zei:’je hebt een gat in mijn nylon kous gemaakt en ik ga  weg. M ’n trein komt zo.’ 
Voor ik  ook maar iets terug kon terug stotteren, was ze al bij de deur naar het perron, Ibbeltje.  Ik had  haar kousen kapot gemaakt! Dat was me daar even een staaltje van feitenverdraaiing.’Vrouwen zetten de wereld op hun kop’,zei mijn vader soms, als hij in een twistgesprek van moeder weer verloor. Verward roerde ik in het bijna lege koffiekopje. Het was toch wel een mooi meisje, die Ibbel. Dat was me in de klas nooit zo opgevallen. Maar daar zat ze schuin ergens vooraan en kon ik haar donkere ogen niet zien.  Ik liep naar het buffet en vroeg wat de schade was.
’ Twee koffie; dat wordt dan 90 cent, meneer,’glimlachte  de ober. Hij liet de kassa rinkelen.

Over het trottoir liep  ik langs het busstation naar de Herebrug. De blote meid daar was   uit steen gehouwen, geen brons of koper. Dat was te kostbaar geweest voor de Stad. Ze had flinke dijen en borsten; daar was niet op bezuinigd. Ik ging langs het Zuiderpark, de Oosterbrug en de Veemarkt naar de Trombrug en stak daar het water over. Ibbeltje spookte door mijn hoofd; aan Annie dacht ik niet meer. 
In de Trompstraat liep ik een fietser omver. Die begon te schelden:’Kist nait oet tien doppen kieken tegen, Stòvel, das  t’r bist!’ 
Hij stapte weer op en ik dagdroomde mijn weg voort naar de Trompstraat waar ik geboren was  en waar mijn vader ooit een garage met auto’s en  autobussen had gehad. Op de Winschoterkade stond  ik een tijdje  te kijken naar de schepen in de Oosterhaven. Gelukkig had Ibbeltje mij niet gevraagd of ik behalve suikerzakjes nog meer verzamelde. Groninger kustvaarders en vliegtuigen uit WOII had dan kunnen noemen. Het was toch een beetje gek dat iemand van 19 nog plaatjes van zulke dingen spaarde en in een schriftje met gluton vastkleefde.


Voor ik de  lange Petrus Camperssingel opliep, kocht ik  bij Bakker Brongers  een koffiebroodje.  Tijdens mijn spijbelen eerder die dag had ik maar rare zaken over de stamboom van mijn familie gelezen. Ik stamde af van Harm Mulder en Sjoukje Velthuis. Zij liepen op een avond na een hele dag werken op het land van Harkstede naar het  gemeentehuis van Slochteren om daar te trouwen.  Hij was boerenknecht en zij dienstmeid te Scharmer. Ze vertelden de trouwambtenaar dat ze voor de voltrekking van ’t huwelijk een kind geteeld hadden van het vrouwelijk geslacht, genaamd Hillegien en Harm  zei ook nog dat hij soldaat geweest was, zodat niets hun huwelijk in de weg stond. Mooie familie had ik. 
In de Dirk Huizingastraat rook ik de geur van de  Tiktak koffiebranderij. Daar had ik natuurlijk ook een suikerzakje van. Die had ik geruild tegen een raar zakje met het opschrift:’ U hebt het Bus - kruid  niet uitgevonden, maar misschien hebt u wel een ander idee!’
Ik sloeg een hoek om, was in de Prof Wiersmastraat. Toen ik het  saaie  portiek  van de veel te kleine flat waar ik woonde inliep dacht ik aan Annie en ik realiseerde me opeens dat ik mijn fiets bij het Hoofdsstation had laten staan.
©c.u
 wordt vervolgd voor diegenen die dit nog niet eerder lazen


vrijdag 17 juni 2011

Bedpraat

We lagen op een zolder met bedden. Inktdonker was ’t er. Beneden  had je de sjoel-, schaak- dam- en leesruimte van de Volkshogeschool. Slapen op die spookvliering was geen luxe. Wanneer iemand naar de wc wilde, moest hij via een luik en een schuiftrap naar de bewoonde wereld. Dan liep je de hal met de tafeltennistafel  en een valse piano door naar een brede gang met lage en hoge wasbakken, lekkende kranen, twee douches en wc’s. Ernaast was de kleine collegezaal van het instituut en erboven waren echte slaapzaaltjes met een soort scheepskooien, gordijntjes ervoor. Daar droomden de bofkonten. Met een stel klasgenoten mocht ik dus op een bedompte zolderruimte  de nacht in. Ver weg hadden de meiden hun nachtverblijf in een aangebouwde vleugel die alleen via een gangetje  naast de volkshogeschoolkeuken te bereiken was.

In een spelonkdonkere hoek van onze griezelzolder lagen klasgenoten te smoezen. Het waren Dirk Jan of Jan Dirk puistenkop, Lange Joop en Gerrit die ook af en toe iets zei.
Er vielen soms lange stiltes. Het meeste ging  allemaal langs me heen, maar toen ik mijn naam hoorde, stonden mijn oren rechtop.
‘Die Mulder is een buitenbeentje, wat hij zegt slaat vaak nergens op. Ook bij de nabespreking vanmorgen.’
“ja eerst wiebelt en draait hij een poos op zijn stoel met een rooie kop en komt dan met een ingewikkelde vraag als de spreker en wij allang met een andere kwesties bezig zijn.’
 ’Hij wil natuurlijk heel wijs iets zeggen net als Klaas of Simon, maar die kunnen dat Zij kunnen debatteren en hebben overzicht.’
‘ Mulder niet die hakkelt iets in het wilde weg en ondertussen kijkt hij met koeienogen naar Iebel en Els.’
'Hij is verliefd, de sufkop en wil graag  dat alle  meiden hem goed en interessant vinden’
Dat laatste zei Gerrit.
 Stokstijf luisterde ik op mijn metalen piepend  ringetjes matras bed
 “En aan die meiden waar hij zo gek op is valt geen fluit te beleven’, bromde Dirkjan, ‘als het nou nog die Tineke Zandstra was. Daar kan ik me nog iets bij voorstellen’-

Ja, dacht ik en ging voorzichtig verliggen, maarre bij haar maak jij zelf geen schijntje kans  jochie met je acne- hoofd!

“Die is lekker rond en gezond’, lachte Joop ’en ze draagt van die  grappige appel- of perenborstjes onder d’r blauwe truitje.’
‘En als die Mulder daar nou eens een oogje aan waagde dan…….,’ sprak Dirkjan, ’dan kon ik er nog inkomen’
Maar Schietman onderbrak hem met’: ’Chris snapt best dat zo’n meisje veel te hoog voor hem gegrepen is!
 ‘Wat bedoel je?
 ’Nou, zij heeft toch veel meer in haar mars, eh ze heeft laat ik zeggen niveau, komt uit een ander milieu, standsverschil is belangrijk weetje’’
 ’Vind ik flauwekul!’
‘Oh ja,,,, Dat dikke vriendinnetje van d’r- hoe heet ze- die  d’r vader is een bekende geleerde vooraanstaande vrouwenprofessor….’

Zo deden Joop, Gerrit en Dirkjan beurtelings hun zegje. 
Ik kreeg er genoeg van en bedacht dat ik nodig een nachtplasje moest, stapte uit het piepbed, ging naar ’t luik, schoof de trap naar onderen. De stemmen achter me  verstomden. Beneden in de hal kwam Kees Overwater de brede trap naar de echte slaapzalen af. Hij was een van de uitverkoren kajuitslapers.
‘Wat ga je doen,’ vroeg ik .
 ‘Pissen en dan naar de meiden,; zei hij, kom mee!’
‘Maar daar slaapt mevrouw Mondeman, dat is een kreng.’’
’ Die merkt niks, ziet geen sikkepit als het donker is en ze haar uilenbril niet op heeft.’ Hij lachte stil.
  
Via het keukengangetje slopen we naar het maagdenhuis. Daar had je een gang met deuren. Er brandde een schemerlichtje. Afgezien van wat gegiebel leek het er rustig. Wat nu te doen! Ergens zonder meer naar binnenstappen met ’t risico dat je de forse echtgenote van de leraar Duits tegen het lijf liep, was geen optie. Als je mazzel had en een goeie kamer uitkoos, waren er weer andere problemen om op te lossen.
Kees ging  op z’n tenen verder de gang in. Hij hield z’n oor tegen een deur en wenkte na een tijdje Ik aarzelde,  ging toch en vroeg- fluisterde wat hij opving.
 ‘Ze roddelen over ons en de anderen, Ze hebben het over strakke billen, die schijnen belangrijk te zijn! Er was eentje je die jouw naam noemde’

Ik probeerde ook wat te horen en hield mijn kop tegen de deur, maar het bleef onduidelijk wat er gefluisterd werd achter die eerste deuren; wie er sliepen was niet uit te maken Bij de tweede deur gingen we gebukt staan luistervinken. Zuchten, snurken, Kees bewoog de deurknop voorzichtig, De deur kierde!

Opeens was daar een knellende hand in mijn nek: achter mij stond Mondeman met een  brede grijns ‘Zo heren,. Kijk eens aan, wilden jullie bij mijn lieve vrouw op bezoek; die vlieger gaat mooi niet op, vooruit meekomen, naast de hoofdingang buiten staat een bank. Daar mogen jullie je zonden overdenken tot ik jullie kom halen!’
We mochten in dec wc-toilet- garderobe gang van de nog milde leraar een jas over onze pyjama’s aandoen. 
                                                    links v/d ingang stond in die tijd een bankje

Later buiten op een lattenbank keken we naar de sterrenhemel boven het Groninger Hogeland.
’ Wat zeiden die meiden nu Kees over mij,’ rilde ik na een poosje.
 ‘Ze zeiden dat je een mooie lok in je haar hebt Mulder, maar dat je armen en benen te kort zijn. Ze hebben liever Lange Joop of Klaas Vader die zijn tenminste gewoon groot of klein. Ik denk dat  ’t Janneke Gratema en Ibbeltje Rotering waren die over je kletsten’ Hij grinnikte.
’Hou maar op Kees, jij zit gewoon een eind weg te liegen,’ zei ik bibberend in de nachtkilte
 ‘Nee Chris ik hou je niet voor de gek, die meiden hadden het echt over zulke dingen en jij deugt proportioneel helemaal niet dat is waar!’
Omdat Mondeman ons al dan niet opzettelijk vergat en ons onnodig lang in de kou zitten liet, trokken we na een uur of wat de stoute schoenen aan en zochten ons bed op. Kees ging te kooi in zijn kajuit en ik stommelde op de tast de schuiftrap op.
Aan de ochtendtafel knikte de leraar Duits ironisch vriendelijk in onze richting. Hoe ik kijken moest wist ik niet en naast mij tuurde Kees strak naar zijn boterham met gekleurde hagelslag.
©c.u.

woensdag 8 juni 2011

Over koetjes en kalfjes en een nat spel.




" Eigen bult, dikke schuld,­"" zei Juf Mulder. Van Put­ten keek naar de rozen. " Het is andersom," zei hij. " dat jong moet niet zo hui­len; geen schram op z'n knie en die dikke plek zat er gisteren en vorige week ook. Ik denk dat het erfelijk is. Z'n vader heeft ook zo'n knobbelhoofd." "Die moeder is wel een lekker wijfie," kwam Van Drie ertussen." " Zo spreken wij niet over de ouders van onze school," reageerde van Putten streng.
Ondertussen troostte Juf Mulder op haar manier het ver­driet van Jantje Berg. Ze vouwde hem in haar armen en gaf knuffe­lend wat ongerich­te zoenen. Jan van Putten keek er mistroostig naar en schudde z'n scheve hoofd. Je kuste geen leerlingen; je moest de nodige afstand be­waren. Hij had haar al zo vaak gezegd dat ze niet zo intiem met haar kinderen mocht zijn.

Op't midden van't plein stond Adri Bintjes in een forse regen­plas te hupsen. Het was een zelfbedacht spel. De andere kinde­ren stonden er omheen en moesten op tijd weglopen om niet nat te worden. Wie nat was, was af! De grap zat hem in de onvoor­spelbare sprongen van Adri.
"Ga dat natte spel eens ver­bieden," zei het Hoofd tegen mij.  " Wat een onzin," mop­perde Van Drie," er komt toch geen brand van!" Ik aarzelde, maar ging toch. Teleurgesteld hielden de vijfde- en zesde klassers op.

Even later begon Jetty onbe­heerst te snikken en ze wees naar Harm Cladder die met een scherpe doornentak uit de rozenbor­der slachtoffers maakte. Dat was het nieuwe spel, want ook Gerard Koetje en Frits Emmer renden prikkend en stekend over de speel­plaats. Ja, er gebeurt veel op een schoolplein, oké, niet in vergelijking met het wereldgebeuren, want er zijn andere pleinen waar het wel   bloediger toegaat.
Van Drie gaf onze "Lees­plank- Jet", die bijnaam had ze van onze verouderde lees­methode, zijn grote bonte zakdoek en zei:" Hier kind, droog je tranen, je zult ze later nog nodig hebben, als het in de liefde fout gaat en dat gaat het, reken maar!" " Dat zeg je toch niet tegen zo'n kind,"zei Juf Mulder," en zeker niet tegen Jetty," viel ik bij.

Van Putten was nu plotseling verdwenen; hij liep in nabu­rige verte op straat en greep en sloeg een oudere vreemde jongen van de fiets waarbij veel geschreeuwd werd. Hij sleepte de hevig spartelende vent de gang van de school binnen. " Ik zal jou leren de buurt onveilig te maken," brulde Van Put­ten. " Ik wil geen klachten meer van mevrouw Gordel en andere moeders, dat jij vie­ze spelletjes doet met de kinderen uit de Toren­straat, heb je dat goed begrepen!"

Wij luisterden met ontzag en verbazing naar die hardhan­dige toespraak en dit eigen rechter spelen. Wat was ge­beurd. In de voorbije weken hadden diverse moeders de school en Van Putten bezocht met verontrustende berich­ten: een grote dikke oudere jongen van de School met de bijbel, die nu al van school af was, na veel zittenblij­ven, terroriseerde de omge­ving van de Rembrandtschool. Hij plaagde jongere kinde­ren, pakte hen knikkers en andere speeltjes af en deed nog meer onduidelijke din­gen.
En nu had Van Putten het joch te pakken; hij vond dat rechtma­tig. Als hoofd van een dorpsschool was je ook verantwoordelijk voor het wel en wee van het hele dorp.
" Ik wil jou hier niet meer zien, " schreeuwde hij," jij bent veel te oud om dokter­tje te spelen."" Hij gaf een harde mep in het gezicht en schopte hem de school uit. De jongen buitel­de de stoep af en ging er als een doel­loze haas vandoor. De fiets liet hij  liggen. Van Putten kwam voldaan bij ons terug, veegde met een zakdoek z'n handen schoon en zei:"Zo, dat kalf zien we niet meer terug. Dat varkentje is   voorgoed gewassen."

©c.u.